In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 14 oktober 2014. De verdachte, een gemeenteambtenaar, was veroordeeld voor valsheid in geschrift en oplichting, waarbij gemeenschapsgeld was betrokken. De rechtbank had een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen deze straf. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Het hof heeft de zaak grondig onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat, hoewel de ernst van de feiten een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt, er ook verzachtende omstandigheden zijn. De verdachte had inmiddels een nieuwe baan en was in staat om in haar levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft ook rekening gehouden met de tijd die verstreken was sinds de feiten en de gevolgen van een gevangenisstraf voor de verdachte en haar gezin.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de opgelegde straf te vernietigen en in plaats daarvan een taakstraf van 240 uren op te leggen, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.