ECLI:NL:GHSHE:2016:1105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
20-003165-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met gemeenschapsgeld door gemeenteambtenaar, valsheid in geschrift en oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 14 oktober 2014. De verdachte, een gemeenteambtenaar, was veroordeeld voor valsheid in geschrift en oplichting, waarbij gemeenschapsgeld was betrokken. De rechtbank had een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen deze straf. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.

Het hof heeft de zaak grondig onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat, hoewel de ernst van de feiten een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt, er ook verzachtende omstandigheden zijn. De verdachte had inmiddels een nieuwe baan en was in staat om in haar levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft ook rekening gehouden met de tijd die verstreken was sinds de feiten en de gevolgen van een gevangenisstraf voor de verdachte en haar gezin.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de opgelegde straf te vernietigen en in plaats daarvan een taakstraf van 240 uren op te leggen, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-003165-14
Uitspraak: 11 maart 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg
van 14 oktober 2014 in de strafzaak met het parketnummer 04-801149-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het ingestelde hoger beroep niet mede is gericht tegen de beslissing van de rechtbank van 14 oktober 2014 op de eveneens onder het parketnummer 04-801149-14 aanhangig gemaakte vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Door de verdediging is uitsluitend een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd (feit 1) en oplichting, meermalen gepleegd (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich bij deze strafoplegging aangesloten.
Door de verdediging is bepleit dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, zoals onder meer blijkt uit de hoogte van het frauduleus door haar verkregen financiële voordeel, op zichzelf rechtvaardigt dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof zal daartoe echter niet overgaan en overweegt in dit verband allereerst dat het op grond van het onderzoek ter terechtzitting ervan overtuigd is geraakt dat oplegging van
een vrijheidsbenemende straf niet noodzakelijk is om de verdachte het laakbare van haar handelwijze te doen inzien.
Daarnaast houdt het hof bij de straftoemeting in het bijzonder rekening met het gegeven dat inmiddels geruime tijd is verstreken nadat de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden. Het hof merkt in dit verband op dat dat de verdachte in die tijd werk heeft gevonden bij een andere werkgever, met wie zij inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur heeft, waardoor het voor haar mogelijk is om te voorzien in haar levensonderhoud en dat van haar gezin, terwijl daarnaast via het gelegde loonbeslag voldaan wordt aan de terugbetalingsverplichting van het frauduleus verkregen geldbedrag aan de gemeente [gemeente] . Het hof acht aannemelijk, zoals door de verdediging betoogd, dat de verdachte haar huidige baan zal kwijtraken wanneer zij een vrijheidsstraf zal moeten ondergaan. Het hof acht dat onwenselijk. Niet alleen omdat daardoor niet slechts de verdachte, maar met name ook de personen die tot haar gezin behoren de gevolgen zullen ondervinden van haar frauduleuze handelen, maar bovenal omdat de verdachte gedurende de tijd dat zij gedetineerd zal zijn niet in staat moet worden geacht om te voldoen aan haar terugbetalingsverplichting van gemeenschapsgeld. Het hof merkt in dit verband voorts nog op dat het heeft geconstateerd dat in deze zaak sprake is van niet verklaarbare tijdspannen tussen begin december 2012, toen de verdachte enkele malen door de politie werd verhoord en zij in die verhoren volledige openheid van zaken heeft gegeven, en het aanbrengen van de onderhavige strafzaak op de terechtzitting van de rechtbank van 5 september 2014 respectievelijk tussen het instellen van het hoger beroep op 16 oktober 2014 en het aanbrengen van de onderhavige strafzaak op de terechtzitting van het hof op 26 februari 2016.
Weliswaar leidt dit tijdsverloop niet tot de slotsom dat sprake is van schending van het recht van de verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, maar dit tijdsverloop draagt naar het oordeel van het hof wel bij aan de zodanig onevenredig zware gevolgen die het opleggen van een vrijheidsbenemende straf thans met zich zal brengen, dat daarvan wordt afgezien.
In de plaats daarvan zal het hof aan de verdachte een taakstraf opleggen met de volgens de wet maximaal mogelijke duur van 240 uren. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van de hierna te vermelden duur. Het hof beoogt
met oplegging van deze voorwaardelijke straf enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;

bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 11 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.M. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.