In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de schuldsaneringsregeling toe te passen voor de appellante. De appellante, die een onderneming heeft gedreven, had een totale schuldenlast van € 202.393,74, waaronder een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst van circa € 140.000,--. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellante niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek om schuldsanering. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het in aanmerking nam dat de appellante geen jaarstukken had overgelegd en dat er sprake was van een substantiële schuld aan de Belastingdienst, die voortkwam uit niet afgedragen omzetbelasting. Het hof concludeerde dat de appellante onvoldoende had aangetoond dat zij zich had ingespannen om haar schulden te voldoen en dat zij niet te goeder trouw was geweest. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank, waarmee het verzoek tot schuldsanering werd afgewezen.