In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.P.M. Sio, verzocht de beschikking te vernietigen, omdat zij vreesde dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.C. Corbeij-Beukers, betwistte deze vrees en stelde dat de communicatie tussen de ouders goed verloopt. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het gezamenlijk gezag in stand te houden, zodat de ouders een gelijkwaardige positie hebben in de zorg voor het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2016 werd de situatie van het kind besproken, evenals de zorgen van de moeder over de invloed van de oma aan vaderszijde. Het hof overwoog dat er geen onaanvaardbaar risico was dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat er geen gewijzigde situatie was ten opzichte van de eerdere procedure. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af. De uitspraak werd gedaan op 31 maart 2016.