In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingeleid door de vrouw tegen de man, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vrouw, hierna aangeduid als de vrouw, had in eerste aanleg een vordering ingesteld om de man te verbieden de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis te staken, waarin zij was bevolen om informatie te verstrekken over hun minderjarige kind. De rechtbank had de vordering van de vrouw afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar informatieverplichting zoals opgelegd in eerdere beschikkingen. De vrouw was verplicht om de man op de hoogte te houden van belangrijke zaken met betrekking tot hun kind, maar heeft dit niet adequaat gedaan. Het hof oordeelt dat de man een legitiem belang heeft om de dwangsom te executeren, ondanks dat hij inmiddels zelf informatie heeft verkregen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de proceskostencompensatie betreft en veroordeelt de vrouw in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het arrest is openbaar uitgesproken op 5 april 2016.