ECLI:NL:GHSHE:2016:1315

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
200.179.019_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatieplicht na echtscheiding en dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingeleid door de vrouw tegen de man, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vrouw, hierna aangeduid als de vrouw, had in eerste aanleg een vordering ingesteld om de man te verbieden de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis te staken, waarin zij was bevolen om informatie te verstrekken over hun minderjarige kind. De rechtbank had de vordering van de vrouw afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar informatieverplichting zoals opgelegd in eerdere beschikkingen. De vrouw was verplicht om de man op de hoogte te houden van belangrijke zaken met betrekking tot hun kind, maar heeft dit niet adequaat gedaan. Het hof oordeelt dat de man een legitiem belang heeft om de dwangsom te executeren, ondanks dat hij inmiddels zelf informatie heeft verkregen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de proceskostencompensatie betreft en veroordeelt de vrouw in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het arrest is openbaar uitgesproken op 5 april 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.179.019/01
arrest van 5 april 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. W.G.M. Vos te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. J.L. Küppers-van Duivenbooden te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 september 2015, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/303720 KG ZA 15-533)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met memorie van grieven;
  • het procesdossier eerste aanleg;
  • de memorie van antwoord met zes producties.
2.2.
Bij dagvaarding in hoger beroep heeft de vrouw vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en gevorderd zoals in de dagvaarding in hoger beroep is weergegeven.
2.3.
Bij memorie van antwoord heeft de man geconcludeerd zoals in de memorie van antwoord is weergegeven.
2.4.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 14 november 2011 heeft de rechtbank Breda tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 2 januari 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij beschikking van 26 juni 2012 heeft de rechtbank Breda, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw de man eenmaal per kwartaal schriftelijk dient te informeren over de gezondheid van [minderjarige] , dat de vrouw afschriften van schoolrapporten dient te verstrekken zodra zij hierover beschikt en dat de vrouw de man schriftelijk op de hoogte dient te stellen van gewichtige zaken welke zich met betrekking tot [minderjarige] hebben voorgedaan.
3.4.
Bij kort geding vonnis van 11 december 2014 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de vrouw bevolen haar medewerking te verlenen aan de bij voormelde beschikking van 26 juni 2012 vastgestelde informatieverplichting ten aanzien van [minderjarige] onder de voorwaarden zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.5 van dat vonnis. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw een dwangsom zal verbeuren van € 50,- per dag dat de vrouw in gebreke blijft om aan het bevel tot nakoming van de informatieverplichting te voldoen met een maximum van € 1.500,-.
Onder rechtsoverweging 3.5 heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“(…) De voorzieningenrechter zal de vordering ten aanzien van de nakoming van de informatieverplichting over [minderjarige] dan ook toewijzen. Zij zal daarbij de vrouw bevelen om eenmalig over de periode van 1 januari 2013 tot 1 oktober 2014 schriftelijk informatie te verstrekken over de gezondheid van [minderjarige] en de gewichtige zaken welke zich met betrekking tot [minderjarige] hebben voorgedaan. Ook dient zij over deze periode afschriften van de schoolrapporten van [minderjarige] aan de man te verstrekken. De vrouw dient deze informatie aan de man te verstrekken vóór 15 januari 2015. Daarnaast zal de voorzieningenrechter de vrouw bevelen dat zij na afloop van elk kwartaal, voor de 15e van de daaropvolgende maand, de man schriftelijk informeert over de gezondheid van [minderjarige] , dat ze aan hem telkens afschriften verstrekt van de schoolrapporten van [minderjarige] zodra zij hierover beschikt en dat ze hem schriftelijk op de hoogte stelt van gewichtige zaken welke zich met betrekking tot [minderjarige] hebben voorgedaan. Dit betekent dat de vrouw vóór 15 januari 2015 de man dient te informeren over [minderjarige] over de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014, vóór 15 april 2015 over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2015 enzovoort. Ter verduidelijking voor de vrouw geeft de voorzieningenrechter aan dat onder gewichtige zaken ook wordt verstaan bemoeienis van de raad, Bureau Jeugdzorg, het Openbaar Ministerie of een andere instantie bij [minderjarige] . De vrouw dient de man hierover te berichten. Het is vervolgens aan de man om met de betreffende instantie contact op te nemen om, als gezaghebbend ouder, inzage te kunnen krijgen in de stukken.”
3.5.
Op 19 maart 2015 is de vrouw door de deurwaarder bij exploot bevel gedaan om aan de inhoud van voormelde beschikking van 26 juni 2012 en voormeld vonnis van 11 december 2014 te voldoen, onder aanzegging dat voor het geval de vrouw niet aan het bevel voldoet, zij een dwangsom zal verbeuren van € 50,- per dag met een maximum van € 1.500,-.
3.6.
Bij kort geding vonnis van 16 juni 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de vordering van de vrouw om de man te bevelen de tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 december 2014 te staken en gestaakt te houden afgewezen.
3.7.
De man heeft beslag laten leggen op het inkomen van de vrouw.
3.8.
Bij het kort geding vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank de vordering van de vrouw om de man te veroordelen de executie van de aangezegde dwangsommen te staken en gestaakt te houden en/of alle executiehandelingen ten nadele van de vrouw uit dien hoofde na te laten en/of ongedaan te maken c.q. te herstellen op straffe van een in goede justitie te bepalen dwangsom met veroordeling van de man in de kosten van het geding afgewezen en de kosten van het geding gecompenseerd.
3.9.
De vrouw kan zich met het kort gedingvonnis, waarvan beroep, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de appeldagvaarding.
3.10.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.12
Evenals de voorzieningenrechter en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en na eigen onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw zowel over de periode van 1 januari 2013 tot 1 oktober 2014 als over de periode vanaf 1 oktober 2014 niet aan haar informatieverplichting – zoals zeer duidelijk en uitvoerig omschreven in voormeld vonnis van 11 december 2014 – heeft voldaan. Tussen partijen is weliswaar niet in geschil dat de vrouw naar de man een envelop heeft verzonden met informatie over school, de aanpak met betrekking tot de gesprekken met [medewerker van Jeugdzorg] van Jeugdzorg en het zorgplan van de school, zoals ook blijkt uit de e-mail van de vrouw van 9 januari 2015, maar tezamen met de inhoud van voormelde e-mail van 9 januari 2015 is dit volstrekt onvoldoende ter verslaglegging van de periode van 1 januari 2013 tot 1 oktober 2014. Het hof is voorts gebleken dat de vrouw de man over de periode vanaf 1 oktober 2014 slechts zeer beknopt over [minderjarige] informeert, en deze summiere informatie ook voorziet van onprettige opmerkingen en verwijten. De door de vrouw aan de man verstrekte informatie is onvoldoende in het kader van de aan de vrouw opgelegde informatieverplichting. Het feit dat de man de betreffende informatie zelf inmiddels heeft kunnen bemachtigen, doet niets af aan het feit dat de vrouw haar informatieverplichting niet is nagekomen.
3.13.
Naar het oordeel van het hof heeft de man, mede gelet op de belangen van de vrouw, een in redelijkheid te respecteren belang om te executeren en is van misbruik van bevoegdheid niet gebleken. Het enkele feit dat de man inmiddels over voldoende informatie over [minderjarige] beschikt omdat hij daar zelf achteraan is gegaan, brengt niet mee dat hem misbruik van bevoegdheid kan worden verweten indien hij aanspraak maakt op een verbeurde dwangsom wegens niet of niet tijdige nakoming door de vrouw van de haar opgelegde informatieverplichting.
3.14.
Gelet op het voorgaande en voorts voormeld vonnis van de voorzieningenrechter van 11 december 2014 in aanmerking nemende, in welk vonnis zeer uitvoerig is overwogen waaraan de vrouw moet voldoen in het kader van de aan haar opgelegde informatieverplichting, ziet het hof aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten conform het liquidatietarief aan de zijde van de man gevallen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
3.15.
Het door de vrouw gedane bewijsaanbod passeert het hof als onvoldoende gespecificeerd nu zij slechts in algemene bewoordingen bewijs van haar stellingen heeft aangeboden. Bovendien leent een kort geding zich niet voor uitvoerige bewijsvoering.
3.16.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigen, voor zover daarbij is bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 september 2015, voor zover daarbij is bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de man worden begroot op € 285,- aan griffierecht en op € 452,- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 311,- aan griffierecht en op € 1.341,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en A.E. van Solinge en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 april 2016.
griffier rolraadsheer