Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,
[appellante] ,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, waarbij de huurovereenkomst tussen de appellanten en de geïntimeerde is ontbonden. De appellanten, die thans zonder bekende woon- of verblijfplaats zijn, hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft op 4 november 2015 de huurovereenkomst ontbonden en de appellanten veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, met uitvoerbaarheid bij voorraad. De appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld en een incidentele vordering ex artikel 351 Rv ingediend, waarin zij vroegen om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter.
Tijdens de behandeling van het incident heeft het hof vastgesteld dat de appellanten de woning op 7 januari 2016 hebben moeten ontruimen, wat de vraag oproept of zij nog belang hebben bij hun incidentele vordering tot schorsing. De geïntimeerde heeft aangevoerd dat de vordering van de appellanten geen belang meer heeft, omdat het vonnis reeds ten uitvoer is gelegd. Het hof heeft de appellanten de gelegenheid geboden om hierop te reageren en heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van de appellanten. De beslissing in het incident en de hoofdzaak is aangehouden, waarbij het hof heeft aangegeven dat de proceskosten te zijner tijd zullen worden beslist.