In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige is vastgesteld. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek van de jongmeerderjarige tot vaststelling van de bijdrage af te wijzen. De jongmeerderjarige verzoekt op zijn beurt de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 februari 2016, waarbij beide partijen en hun advocaten zijn gehoord.
De man is gehuwd geweest met de vrouw van wie hij in 2006 is gescheiden. Uit dit huwelijk is de jongmeerderjarige geboren. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 127,- per maand moest betalen, welke bijdrage inmiddels is verhoogd naar € 129,68 per maand door wettelijke indexering. De man betwist de hoogte van de behoefte van de jongmeerderjarige en de draagkracht van zowel de vrouw als de stiefvader. Het hof oordeelt dat de jongmeerderjarige recht heeft op een bijdrage, maar dat de ingangsdatum van de bijdrage moet worden vastgesteld op 5 maart 2015, in plaats van de eerder bepaalde datum van 20 november 2014.
Het hof concludeert dat de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw onvoldoende is om volledig in de behoefte van de jongmeerderjarige te voorzien. De man wordt verplicht bij te dragen tot aan de grens van zijn draagkracht, die is vastgesteld op € 127,- per maand. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de ingangsdatum van de bijdrage wordt aangepast, terwijl de overige bepalingen worden bekrachtigd.