ECLI:NL:GHSHE:2016:1330

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
200 176 755_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk ouderlijk gezag en verhuizing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] aan de vader alleen is toegewezen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A. van Vliet, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag in stand te houden, met de mogelijkheid van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming indien het hof zich onvoldoende geïnformeerd acht. De vader, vertegenwoordigd door mr. C.J.H.E. Jeurissen, verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel haar grieven als onjuist te ontzeggen. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 februari 2016, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en gecertificeerde instellingen aanwezig waren.

Het hof overweegt dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat er geen gezamenlijke oudergesprekken hebben plaatsgevonden. Dit leidt tot de conclusie dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag aan de vader is toegewezen, en wijst de verzoeken van de moeder af. De vader heeft de dagelijkse verzorging van de minderjarige en het hof acht het noodzakelijk dat hij het eenhoofdig gezag uitoefent om te voorkomen dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De moeder's verzoek om een onderzoek door de Raad wordt afgewezen, omdat het hof zich voldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 7 april 2016
Zaaknummer: 200.176.755/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/295822 FA RK 15-1466
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van Vliet,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. C.J.H.E. Jeurissen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 september 2015, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zo nodig onder verbetering
en aanvulling van de feiten en de gronden, te bepalen dat:
I.
- primair: het gezamenlijk ouderlijk gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] in stand blijft;
- subsidiair: het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] in stand blijft onder de voorwaarden zoals opgesomd sub 38 van het beroepschrift;
II. indien het hof zich onvoldoende geïnformeerd acht over het in stand laten van het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] , de raad op de kortst mogelijke termijn onderzoek zal doen;
III. in geval het hof het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] in stand laat, de vader te verbieden tezamen met [minderjarige] te verhuizen naar Limburg althans te verhuizen naar een plaats gelegen binnen een straal van 20 kilometer van [plaats 1] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-, althans een door het hof te bepalen dwangsom, voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen), nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken, dat de vader in gebreke is / blijft aan dit bevel te voldoen;
IV. in geval het hof het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] in stand laat en de vader verbiedt tezamen met [minderjarige] te verhuizen naar Limburg, de vader voor zover nodig te veroordelen binnen twee dagen na de ten deze te wijzen beschikking zijn medewerking te verlenen aan hernieuwde inschrijving van [minderjarige] op een kinderdagverblijf in [plaats 2] en aan de annulering van de inschrijving op kinderdagverblijf “ [kinderdagverblijf] ” in [plaats 3] , alsook van het feitelijk volgen van het programma op kinderdagverblijf “ [kinderdagverblijf] ” in [plaats 3] door [minderjarige] , met bepaling (primair) dat bij gebrek aan medewerking van de vader de af te geven beschikking hiervoor in de plaats zal treden dan wel (subsidiair) dat de vader een dwangsom van € 250,-, althans een door het hof te bepalen dwangsom, zal verbeuren voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen), nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken, dat de vader in gebreke is / blijft aan dit bevel te voldoen;
V. in geval het hof het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] in stand laat en de vader verbiedt tezamen met [minderjarige] te verhuizen naar Limburg, de vader voor zover nodig te bevelen binnen twee dagen na de ten deze te wijzen beschikking zijn medewerking te verlenen aan de inschrijving van [minderjarige] op het adres van de moeder, met bepaling (primair) dat bij gebrek aan medewerking van de vader de af te geven beschikking hiervoor in de plaats zal treden dan wel (subsidiair) dat de vader een dwangsom van € 250,-, althans een door het hof te bepalen dwangsom, zal verbeuren voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen), nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken dat de vader in gebreke is / blijft aan dit bevel te voldoen en
VI. indien het hof zich onvoldoende geïnformeerd acht over het belang van [minderjarige] in relatie tot de verhuizing en/of de wisseling van het kinderdagverblijf, te bepalen dat de raad op de kortst mogelijke termijn onderzoek zal doen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2015, heeft de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 oktober 2015, heeft de vader verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar haar grieven als onjuist en/of onbewezen te ontzeggen;
- subsidiair: in geval het hof het gezamenlijk gezag over [minderjarige] in stand laat, de vader
vervangende toestemming te verlenen om zich met [minderjarige] in [plaats 1] dan wel binnen een straal van 20 km daar vandaan te vestigen, dan wel een andere beslissing te nemen die het
hof in het belang van [minderjarige] geraden acht.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Vliet;
-de vader, bijgestaan door mr. Jeurissen;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, vertegenwoordigd
door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] ;
- de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, vertegenwoordigd door
de heer [vertegenwoordiger 1 van de stichting] , de heer [vertegenwoordiger 2 van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger 3 van de stichting] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 april 2015;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 17 februari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2012 te
[geboorteplaats] geboren [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vader.
3.2.
Bij beschikking van 25 januari 2013 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk
het gezag uitoefenen over [minderjarige] .
3.3.
[minderjarige] staat sinds 8 januari 2014 onder toezicht, aanvankelijk van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. Sinds 20 januari 2016 is voormelde instelling vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans aan de orde, bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader alleen toekomt. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder aan de vader een verbod tot verhuizing op te leggen afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. Er is niet gebleken van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zou geraken tussen partijen, indien partijen het gezamenlijk ouderlijk gezag zouden blijven uitoefenen (grief 1). De moeder is van mening dat met behulp van intensieve oudergesprekken bij [instelling 1] gewaarborgd is dat partijen in de toekomst hun onderlinge communicatie zullen kunnen verbeteren en samen beslissingen over [minderjarige] zullen kunnen nemen. Evenmin is gebleken van een situatie, waarbij de vader de toestemming van de moeder nodig had bijvoorbeeld voor het aanvragen van een paspoort ten behoeve van [minderjarige] en dat deze toestemming door de moeder niet werd gegeven. Bij de uitoefening van het gezamenlijk gezag zal de moeder zich
terughoudend blijven opstellen en zich niet bemoeien met de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] door de vader. Subsidiair stelt de moeder zich op het standpunt dat het gezamenlijk gezag in stand dient te blijven onder bepaalde voorwaarden.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de moeder aangevoerd dat, nu de rechtbank bij beschikking van 20 januari 2016 heeft bepaald dat er voorlopig begeleide omgang tussen de moeder en [minderjarige] zal plaatsvinden bij [instelling 1] , met daaraan gekoppeld een ouderschapsreorganisatietraject, het prematuur en niet in het belang van [minderjarige] is om het gezamenlijk gezag te beëindigen.
Indien het hof zich onvoldoende geïnformeerd acht over het laten voortduren van het gezamenlijk gezag, is naar de mening van de moeder een onderzoek door de raad wenselijk.
In geval het hof de bestreden beschikking vernietigt en het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] in stand laat, is de moeder van mening dat het verzoek van de vader tot verkrijging van vervangende toestemming om samen met [minderjarige] naar Limburg te verhuizen, moet worden afgewezen en de vader een dergelijke verhuizing alsmede een wijziging van kinderdagverblijf moet worden verboden, onder verbeurte van een dwangsom (grief 2). Volgens de moeder dient het belang van [minderjarige] om in een voor hem vertrouwde leefomgeving op te groeien, waarbij hij een goed contact heeft met beide ouders, te prevaleren boven het belang van de vader om dicht bij zijn familie en vrienden te wonen. Daarbij ontbreekt de noodzaak van een verhuizing, is de verhuizing niet goed doordacht en voorbereid, is de verhuizing niet gecompenseerd door een uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en de moeder en bestaat het risico dat door de verhuizing de onderlinge communicatie tussen partijen verder zal verslechteren. In het verlengde hiervan verzoekt de moeder het hof te bepalen dat de vader zijn medewerking verleent aan hernieuwde inschrijving van [minderjarige] op een kinderdagverblijf te [plaats 2] en inschrijving van [minderjarige] op het adres van de moeder.
Indien het hof zich onvoldoende geïnformeerd acht over het belang van [minderjarige] in relatie tot de verhuizing en/of de wisseling van het kinderdagverblijf, is de moeder van mening dat een raadsonderzoek aangewezen is.
3.7.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Er is wel degelijk sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen. Ondanks de aanwezige hulpverlening zijn partijen niet in staat gebleken om met elkaar te communiceren. Er vindt thans alleen via de gezinsvoogd enige communicatie plaats. De vader verwacht niet dat de communicatie tussen partijen in de toekomst zal verbeteren. Er hebben nog steeds geen gezamenlijke oudergesprekken plaatsgevonden.
De vader heeft er voorts geen vertrouwen in dat de moeder, indien het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand blijft, de opvoedingslijn van de vader zal respecteren. Ook zogenoemd uitgekleed gezag is in deze zaak volgens de vader niet aangewezen.
In geval het hof het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand laat, is de vader van mening dat het verzoek van de moeder de vader te verbieden om met [minderjarige] naar Limburg te verhuizen en de overige daarmee samenhangende verzoeken van de moeder dienen te worden afgewezen.
Voor oplegging van een dwangsom bestaat geen noodzaak, subsidiair dient een op te leggen dwangsom te worden gematigd en dient daaraan een maximum te worden verbonden.
3.8.
De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant voert - kort samengevat - het volgende aan. Tijdens de ondertoezichtstelling is gebleken dat de ouders niet tot overleg over [minderjarige] kunnen komen. Gezamenlijke oudergesprekken bij [instelling 2] hebben tot tweemaal toe niet plaatsgevonden, omdat de moeder daartoe feitelijk niet in staat is gebleken. De GI acht het in het belang van [minderjarige] dat een van de ouders het gezag over hem uitoefent. Nu de vader op een goede wijze voor [minderjarige] zorgt, is de gecertificeerde instelling er een
voorstander van dat de vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast.
3.9.
De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg heeft ter zitting verklaard dat het begeleide omgangstraject bij [instelling 1] nog op gang moet komen. Met de vader heeft een intakegesprek plaatsgevonden, met de moeder nog niet.
3.10.
De raad heeft ter zitting verklaard dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij een onbelast contact met beide ouders heeft. Dit is volgens de raad alleen te realiseren indien de vader het eenhoofdig gezag heeft. De ouders moeten zich enkel gaan richten op het contact met [minderjarige] . Voor ruis tussen de ouders omtrent te nemen belangrijke beslissingen over [minderjarige] is geen plaats.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen
indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man ontvankelijk is in zijn inleidend verzoek wegens gewijzigde omstandigheden.
3.11.3.
Het hof stelt voorop dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat in het belang van een kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
3.11.4.
Het hof overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen de ouders reeds gedurende lange tijd in ernstige mate is verstoord. Gebleken is, ook uit de veelheid van tussen de ouders gevoerde procedures, dat waar zij in het verleden getracht hebben tot overleg over [minderjarige] te komen, dit is uitgemond in onderlinge strijd. Ook de ondertoezichtstelling van [minderjarige] heeft geen verbetering gebracht in de communicatie tussen de ouders. Thans communiceren de ouders in het geheel niet met elkaar. Tot tweemaal toe is bij [instelling 2] in het kader van ouderschapsreorganisatie gepoogd tot gezamenlijke oudergesprekken te komen, maar beide keren is dit niet gelukt.
De communicatieproblemen tussen de ouders zijn kennelijk structureel en dermate ernstig van aard dat de ouders naar het oordeel van het hof niet in staat moeten worden geacht tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening, zodanig dat [minderjarige] niet klem of verloren zal raken tussen de ouders. Het hof verwacht niet dat hierin binnen een afzienbare termijn, gelet op de voorgeschiedenis en al hetgeen reeds is mislukt, verbetering zal optreden. Met de rechtbank, de raad en de GI is het hof dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de vader als de ouder die de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] voor zijn rekening neemt, het eenhoofdig gezag over hem zal uitoefenen, waarbij het hof mede in aanmerking neemt dat de raad ter zitting heeft verklaard dat het ook voor de opbouw van het contact tussen de moeder en [minderjarige] van belang is dat de vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast.
Voor gezamenlijk gezag onder voorwaarden zoals door de moeder subsidiair is verzocht, ziet het hof gelet op de ernst van de communicatieproblemen geen aanleiding. Grief 1 faalt derhalve.
3.11.5.
Het hof overweegt dat voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad naar de vraag of het gezamenlijk gezag over [minderjarige] - al of niet onder voorwaarden - dient voort te duren, het hof zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een onderzoek door de raad te gelasten.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.
3.13.
Blijkens de toelichting is grief 2, die ziet op de verhuizing van de man met [minderjarige] naar Limburg, voorgedragen onder de voorwaarde dat het hof de beschikking waarvan beroep vernietigt en het gezamenlijk gezag in stand laat. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, behoeft grief 2 geen bespreking.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 juni 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en
M.C. Bijleveld - van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2016.