3.23.Ten aanzien van de lasten van de man verschillen partijen van mening over de volgende door de rechtbank in aanmerking genomen posten:
bijstandsnorm en draagkrachtpercentage (grief 10 man);
De man betoogt met zijn grief dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60%. Uitgegaan moet worden, zo stelt de man, van de bijstandsnorm voor een co-ouder en het bijbehorende draagkrachtpercentage van 52,5%. De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
Het hof gaat evenals de rechtbank en op gelijke gronden uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60%. Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen wordt op zijn draagkracht in mindering gebracht alvorens de partneralimentatie wordt begroot.
Grief 10 van de man faalt.
woonlasten van de man (grieven V en (voorwaardelijk) VI van de vrouw);
De vrouw stelt dat de man en [partner man] al jarenlang een relatie hebben en feitelijk samenwonen waardoor in beginsel de woonlasten van de man voor de helft, althans voor een deel ook aan zijn nieuwe partner kunnen worden toegerekend.
Het hof overweegt dat vast staat dat de man sinds 1 februari 2016 samenwoont met zijn partner [partner man] . Dat de man en [partner man] reeds voor genoemde datum samenwoonden, zoals door de vrouw gesteld, is het hof niet gebleken.
Gelet hierop zal het hof twee perioden onderscheiden:
- de periode van 30 september 2015 tot 1 februari 2016, in welke periode de woonlasten volledig aan de man worden toegerekend en
- de periode met ingang van 1 februari 2016, voor welke periode het hof het redelijk acht de woonlasten tussen de man en [partner man] , gelet op hun respectieve inkomens, te verdelen in de verhouding 2/3:1/3.
In zoverre slaagt grief V van de vrouw.
De vrouw stelt dat, in het geval het hof het netto besteedbaar inkomen van de man op nagenoeg hetzelfde bedrag zal vaststellen als de rechtbank heeft gedaan, de door de man te betalen hypotheekaflossing en premie levensverzekering van in totaal € 449,- per maand als onredelijke woonlast buiten beschouwing dient te worden gelaten, te meer nu het hier vermogensvorming betreft.
Het hof overweegt hierover als volgt.
De rechtbank heeft de voor rekening van de man komende maandelijkse woonlasten vastgesteld op:
- € 3.061,- aan bruto hypotheekrente;
- € 449,- per maand aan hypotheekaflossing en premie levensverzekering;
- € 333,- per maand aan overige eigenaarslasten,
Uitgangspunt is dat de man naar redelijkheid 1/3 deel van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonkosten kan besteden, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 2.794,-. Nu de netto woonlast van de man in de periode van 30 september 2015 tot 1 februari 2016 dit bedrag niet overstijgt, zal het hof in deze periode met de volledige woonlast rekening houden.
eigenaarslasten (grief 14 man);
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte slechts € 333,- per maand ter zake eigenaarslasten in aanmerking heeft genomen, nu de man naast de door de rechtbank in aanmerking genomen lasten nog kosten heeft van € 115,85 per maand voor jaarlijks terugkerend onderhoud aan de alarminstallatie (€ 27,75) en het zwembad (€ 39,60) alsmede voor de verzekering van de woning (€ 48,50).
De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.
Het hof ziet, in het licht van de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw en mede gelet op de aard van de door de man gestelde (extra) kosten, onvoldoende aanleiding om nog verder dan de rechtbank reeds heeft gedaan, af te wijken van het forfaitaire bedrag ter zake van eigenaarslasten van € 95,- per maand. Naar het oordeel van het hof kunnen genoemde kosten in redelijkheid niet prevaleren boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw. Het hof houdt derhalve evenals de rechtbank rekening met € 333,- per maand ter zake eigenaarslasten.
Grief 14 van de man faalt.
kosten kinderopvang (grief VII vrouw);
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met kosten voor kinderopvang ad € 33,- per maand. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Het hof houdt op dezelfde gronden als genoemd in rechtsoverweging 3.10.4. aangaande [kind 4] geen rekening met oppaskosten. Anders dan de man stelt, moeten de oppaskosten geacht worden te zijn begrepen in het aandeel van de man in de kosten van de kinderen van partijen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding deze kosten afzonderlijk als last op te nemen in de draagkrachtberekening.
Grief VII van de vrouw slaagt.
werkelijke verwervingskosten (grief 8 man);
De man stelt dat de rechtbank ter zake de post ‘werkelijke verwervingskosten’ ten onrechte slechts een bedrag van € 416,- per maand in aanmerking heeft genomen. De man voert daartoe aan dat zijn werkelijke verwervingskosten uit de volgende componenten bestaan:
€ 85,83 per maand aan kosten woon-werkverkeer [plaats 2] ;
€ 42,- per maand aan kosten woon-werkverkeer [plaats 1] ;
€ 382,35 per maand aan kosten voor voeding in [plaats 2] ;
€ 288,- per maand aan kosten van hulp in de huishouding;
€ 476,12 per maand aan rente en aflossing auto.
De vrouw heeft de posten b tot en met e gemotiveerd betwist. Tegen de kosten woon-werkverkeer [plaats 1] en de kosten van huishoudelijke hulp heeft zij zelfstandige grieven gericht (grief X respectievelijk grief VIII).
Het hof overweegt als volgt:
Ten aanzien van b: € 42,- woon-werkverkeer [plaats 1] (grief X vrouw);
Naar het oordeel van het hof heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de reiskostenvergoeding die de man blijkens zijn salarisspecificaties van de Universiteit [plaats 1] ontvangt niet kostendekkend is. Het hof houdt derhalve, anders dan de rechtbank, geen rekening met dit bedrag. In zoverre slaagt de grief van de vrouw.
Ten aanzien van c: € 382,35 per maand aan kosten voor voeding in [plaats 2] ;
Naar het oordeel van het hof heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn daadwerkelijke kosten voor voeding wanneer hij in [plaats 2] werkt hoger zijn dan de door het Nibud daarvoor vastgestelde bedragen. Aangenomen dat de man zes dagen per maand in [plaats 2] verblijft, zal het hof in redelijkheid rekening houden met een bedrag van € 15,- per dag voor voeding, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 90,- per maand. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat tegenover de kosten aan voeding buitenshuis, besparingen voor voeding in de thuissituatie staan. In zoverre faalt de grief van de man.
Ten aanzien van d: € 288,- per maand kosten huishoudelijke hulp (grief VIII vrouw);
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met kosten van huishoudelijke hulp ad € 288,- per maand. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Evenals de rechtbank acht het hof, gelet op de woon- en werksituatie van de man respectievelijk [partner man] , de door de man opgevoerde kosten van huishoudelijke hulp niet onredelijk. Het hof zal deze kosten derhalve in aanmerking nemen, met dien verstande dat met ingang van 1 februari 2016 een derde deel van deze kosten, derhalve een bedrag van
€ 96,-, aan [partner man] zullen worden toegerekend, zodat voor de man in die periode een last voor huishoudelijke hulp resteert van € 192,-.
In zoverre slaagt grief VIII van de vrouw.
Ten aanzien van e: € 476,12 per maand aan rente en aflossing auto
De man stelt dat hij het financial-leasecontract van de auto van zijn onderneming noodgedwongen per 1 juni 2015 heeft moeten beëindigen waarmee de man de eigendom van de auto heeft verworven. Ter financiering daarvan is de man een lening aangegaan voor een bedrag van € 21.632,78, waarvoor hij ter zake rente en aflossing met ingang van 1 juni 2015 een bedrag van € 476,12 per maand betaalt, zo stelt de man. De vrouw heeft deze kosten gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt dat de man niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de auto voor zijn werk nodig heeft. Evenmin heeft de man de noodzaak tot het aangaan van een financiering aangetoond. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de gestelde autokosten niet in mindering op zijn draagkracht dienen te worden gebracht. De grief van de man faalt in zoverre eveneens.
Uit het voorgaande vloeit voort dat hof voor de post werkelijke verwervingskosten met betrekking tot de periode van 30 september 2015 tot 1 februari 2016 in totaal een bedrag van € 464,- per maand en met ingang van 1 februari 2016 in totaal een bedrag van € 375,- per maand in aanmerking zal nemen.
aflossing schulden (grief IX vrouw);
De man wil rekening houden met aflossing van een door hem gestelde rekening courantschuld aan de [Holding] Holding B.V. De vrouw heeft zich daartegen gemotiveerd verzet.
Het hof overweegt dat - gesteld al dat het bestaan van deze schuld en de verplichting tot aflossing zouden moeten worden aangenomen, hetgeen de vrouw gemotiveerd heeft betwist – aan de directeur-grootaandeelhouder ook andere wegen open staan tot delging van een rekening-courant schuld dan door betalingen ten laste van zijn arbeidsinkomen, bijvoorbeeld door een dividenduitkering. Nu niet is gebleken dat de man niet over dergelijke andere mogelijkheden beschikt is er reeds daarom geen aanleiding om aan de door de man gestelde aflossingen voorrang te verlenen boven de onderhoudsverplichting jegens de vrouw
Naar het oordeel van het hof heeft de man de noodzaak tot periodieke aflossing op deze rekening courantschuld onvoldoende onderbouwd. Het hof zal derhalve met aflossing van deze schuld geen rekening houden.
Grief IX van de vrouw slaagt.
lidmaatschapskosten ad € 16,13 van de Federatie grondbezit (grief 9);
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de maandelijkse lidmaatschapskosten van de federatie grondbezit. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat, waar de rechtbank rekening heeft gehouden met de pachtinkomsten, de genoemde kosten daarbij niet reeds zijn verdisconteerd. Grief 9 van de man faalt.
pensioenopbouw over het inkomen boven € 100.000,- (grief 12 man);
De grief van de man luidt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem privé te betalen extra pensioenpremie in verband met het wegvallen van de pensioenopbouw via de werkgever over een inkomen boven € 100.000,-. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist.
Vast staat dat de man over een inkomen tot € 100.000,- via de universiteiten van [plaats 1] en [plaats 2] pensioen opbouwt. Mede in aanmerking genomen zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw - die zelf nauwelijks pensioen kan opbouwen - acht het hof het niet redelijk de lasten verbonden aan de door de man gewenste aanvullende pensioenopbouw voor het meerdere inkomen boven een bedrag van € 100.000,- per jaar voorrang te verlenen ten opzichte van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw. Evenals de rechtbank zal het hof daarmee derhalve geen rekening houden.
Grief 12 van de man faalt.
premie ziektekostenverzekering (grief 13 man);
De man heeft voor 2016 een nieuwe zorgverzekering afgesloten zonder een vrijwillig eigen risico. Het hof zal hiermee − uit doelmatigheidsoverwegingen − met ingang van 1 februari 2016 rekening houden. Aldus zal het hof ter zake ziektekosten in de periode van 30 september 2015 tot 1 februari 2016, evenals de rechtbank, een premie basisverzekering van
€ 71,- per maand in aanmerking nemen en met ingang van 1 februari 2016 een bedrag van
€ 110,- per maand. Het hof houdt geen rekening met het voor 2015 geldende eigen risico ad € 375,-, nu de man tegenover de betwisting hiervan door de vrouw niet heeft aangetoond dat het eigen risico structureel voor zijn rekening komt en daadwerkelijk wordt betaald.
Grief 13 van de man slaagt derhalve gedeeltelijk.