Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door [appellant], h.o.d.n. [klussenbedrijf], tegen [geïntimeerden]. Het hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, gewezen op 4 december 2015. De appellant heeft de geïntimeerden opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, maar de zaak is uiteindelijk bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig gemaakt. Op de roldatum van 22 maart 2016 heeft zich voor de geïntimeerden geen advocaat gesteld, waardoor verstek is verleend tegen hen.
Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat het bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep, maar heeft zich beroepen op artikel 60 van de Wet op de rechterlijke organisatie in samenhang met artikel 15 van de Wet op de rechterlijke indeling. Het hof heeft geconcludeerd dat het onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen en heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De uitspraak is gedaan op 19 april 2016 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.