ECLI:NL:GHSHE:2016:1530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
200.181.413_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot voeging in hoger beroep kort geding over management fees

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 april 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen over de doorbetaling van management fees. De appellanten, [Holding] Holding B.V. en [appellant 2], hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, die in een eerder vonnis had geoordeeld dat de geïntimeerden, [Beheer] Beheer B.V. en [Metaal bewerking] Metaal Bewerking B.V., niet langer gehouden zijn om een voorschot van € 3.500,- per maand aan [Holding] Holding te betalen. De appellanten hebben een incidentele vordering tot voeging ingediend, omdat zij van mening zijn dat de procedures verknocht zijn en dat er een risico op tegenstrijdige uitspraken bestaat. Het hof heeft echter geoordeeld dat de aard van de kort gedingprocedure en de bodemprocedure zo verschillend zijn dat voeging niet mogelijk is. De vordering tot verwijzing is afgewezen, en het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in het incidenteel appel op 17 mei 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.181.413/01
arrest van 19 april 2016
gewezen in het incident ex artikel 220 Rv en 222 Rv in de zaak van

1.[Holding] Holding B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen [appellanten c.s.] , dan wel, ieder afzonderlijk, [Holding] Holding of [appellant 2] ;
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
tegen

1.[Beheer] Beheer B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[Metaal bewerking] Metaal Bewerking B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen [geintimeerden c.s.] , dan wel, ieder afzonderlijk, [Beheer] of [Metaal bewerking] ;
advocaat: mr. A.J.C. Nuijten te Spijkenisse,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 november 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 4 november 2015, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg tussen appellanten als gedaagden en geïntimeerden als eiseressen.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/304261 KG ZA 15/561)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incident tot verwijzing ex artikel 220 Rv/voeging ex artikel 223 Rv tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel tevens wijziging van eis inclusief producties van [geintimeerden c.s.] ;
  • de antwoordmemorie in het incident, tevens houdende verzoek rolverwijzing van [appellanten c.s.] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Tussen partijen bestaat een geschil over de doorbetaling van management fees. [geintimeerden c.s.] hebben in kort geding gevorderd dat zij niet langer gehouden zijn om een bedrag aan voorschot te betalen van € 3.500,- per maand aan [Holding] Holding. Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen van [geintimeerden c.s.] toegewezen. [appellanten c.s.] is daarvan bij dit hof in hoger beroep gekomen.
3.2.
In de door [Holding] Holding aanhangig gemaakte bodemprocedure, bij het hof bekend onder nummer 200.179.373/01 heeft [Holding] Holding Mat2B Holding B.V. (hierna: Mat2B) gedagvaard en in conventie onder meer gevorderd Mat2B te veroordelen om 15% van de door Mat2B gehouden aandelen in het kapitaal van [Beheer] voor een bedrag van € 160.000,- over te dragen aan [Holding] Holding.
In reconventie heeft Mat2B gevorderd [Holding] Holding te veroordelen om medewerking te verlenen aan de levering van aandelen die [Holding] Holding houdt in [Beheer] aan Mat2B, alsmede tot terugbetaling van de onterecht ontvangen managements fees en de schade voortvloeiende uit nalatig c.s. kwaadwillig adviseurschap van [Holding] Holding aan Mat2B.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, heeft bij vonnis van 28 augustus 2015 de vordering in conventie van [Holding] Holding afgewezen en de vordering in reconventie aangehouden. De rechtbank heeft in reconventie overwogen dat de aandelen die [Holding] Holding houdt in [Beheer] aan Mat2B moeten worden terug geleverd. Voor de vaststelling van de waarde van die aandelen is de rechtbank voornemens een deskundige te benoemen ten gevolge waarvan de rechtbank partijen in de gelegenheid heeft gesteld om voorstellen te doen over de naam van de deskundige(n) en de aan deze te stellen vragen.
Van dit vonnis is [Holding] Holding bij dit hof in hoger beroep gekomen.
3.3.
Ter onderbouwing van de incidentele vordering tot verwijzing c.q. voeging hebben [geintimeerden c.s.] - kort gezegd - aangevoerd dat de twee bij het hof aanhangige procedures verknocht zijn, nu de vorderingen van [appellanten c.s.] in beide procedures gestoeld zijn op de tussen partijen gesloten overeenkomst van 6 september 2008, de notulen van 23 december 2011, de aandeelhoudersvergaderingen en de daarin genomen besluiten van 6 en 19 november 2013 en alles wat daarmee samenhangt, bestaande uit de opzeggingen, vernietigingen en de uiteindelijke ontbinding van de overeenkomst.
Voor het geval het hof van oordeel is dat geen sprake is van een gelijke rechter omdat in de ene zaak sprake is van een bodemprocedure en in de onderhavige zaak sprake is van een kort gedingprocedure, dan dient sprake te zijn van verwijzing van de onderhavige zaak met de zaak bekend onder nummer 200.179.373/01 op grond van artikel 220 Rv, zulks ter voorkoming van tegenstrijdige beslissingen in beide zaken.
Mocht het hof niet overgaan tot voeging van beide zaken, dan verzoekt [geintimeerden c.s.] het hof subsidiair om een rolvoeging van beide zaken.
3.4.
[appellanten c.s.] verzetten zich tegen de door [geintimeerden c.s.] gevorderde verwijzing c.q. voeging met de zaak 200.179.373/01. In eerste instantie stellen zij dat van een verwijzing ex artikel 220 Rv geen sprake kan zijn nu twee procedure bij hetzelfde gerecht lopen.
Vervolgens stellen [appellanten c.s.] onder meer dat de procedures, waarin niet steeds dezelfde partijen zijn betrokken, weliswaar verwant, maar zeker niet verknocht zijn, zodat voor voeging ex artikel 222 Rv geen juridische basis is.
3.5.
Het hof overweegt met betrekking tot de vordering tot verwijzing ex artikel 220 Rv dat verwijzing op grond van dit artikel in hoger beroep alleen mogelijk is indien een partij zijn zaak wegens litispendentie of connexiteit wil voegen met een zaak die bij een ander hof aanhangig is. Dit artikel ziet derhalve niet op het in hoger beroep verwijzen van een kort gedingprocedure naar de rechter die de bodemprocedure in behandeling heeft.
3.6.
Met betrekking tot de vordering tot voeging overweegt het hof, gelet op het bepaalde in artikel 353 lid 1 jo. 222 lid 2 jo. 220 lid 2 Rv, dat de vordering tijdig is ingesteld. Ingevolge artikel 353 lid 1 jo. 222 lid 1 Rv kan in geval voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn de voeging daarvan worden gevorderd.
3.7.
Het hof overweegt dat de onderhavige zaak een kort gedingprocedure betreft en de zaak waarvan [geintimeerden c.s.] voeging vorderen een bodemprocedure. De aard van een kort gedingprocedure en die van een bodemprocedure verschillen zodanig van elkaar dat dit naar het oordeel van het hof in beginsel aan voeging van deze procedures, zoals hier wordt gevorderd, in de weg staat. Hetgeen [geintimeerden c.s.] hebben aangevoerd, noopt niet tot afwijking van dit uitgangspunt. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat, hoewel het feitencomplex in beide zaken grotendeels gelijk is, in de bodemprocedure andere partijen zijn betrokken, te weten [Holding] Holding en Mat2B en dat in beide procedures het over verschillende onderwerpen gaan. In de onderhavige procedure gaat het over doorbetaling van management fees en in de bodemprocedure om ontbinding van de overeenkomsten d.d. 6 september 2008 en 23 december 2011.
De incidentele vordering tot voeging, waaronder begrepen de rolvoeging, zal dan ook worden afgewezen.
3.8.
Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot de einduitspraak.
In de hoofdzaak
3.8.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in het incidenteel appel. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vorderingen af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 17 mei 2016 voor memorie van antwoord in het incidenteel appel aan de zijde van [appellanten c.s.] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2016.
griffier rolraadsheer