ECLI:NL:GHSHE:2016:1543

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
200.167.687/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in een omgangsregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor de minderjarige zoon werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. P.W. Bakkum, verzocht om een zorgregeling waarbij de zoon om de veertien dagen bij hem zou verblijven. De moeder, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Boot, verzocht de beschikking te bekrachtigen en stelde dat de vader zijn afspraken niet nakwam. Tijdens de mondelinge behandelingen werd duidelijk dat er problemen waren in de communicatie tussen de ouders en dat de vader zich niet aan de gemaakte afspraken hield. Het hof heeft geconstateerd dat de ouders niet in staat zijn om zonder tussenkomst van derden afspraken te maken over de omgang met hun zoon. Daarom heeft het hof besloten om een bijzondere curator te benoemen, die de belangen van de minderjarige zal behartigen. De bijzondere curator zal gesprekken voeren met de ouders en, indien mogelijk, met de minderjarige om te bepalen hoe contact tussen de vader en de zoon verantwoord kan worden vormgegeven. Het hof heeft de verdere behandeling van het hoger beroep aangehouden tot het rapport van de bijzondere curator is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 april 2016
Zaaknummer: F 200.167.687/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/265603 / FA RK 13-3393
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.W. Bakkum,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.M. Boot.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 11 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 april 2015, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een zorgregeling te bepalen waarbij de minderjarige zoon van partijen, [minderjarige] , een weekend per veertien dagen bij hem zal verblijven van zaterdag 10.00 uur tot en met de daaropvolgende zondag 17.00 uur, waarbij de vader de minderjarige zal ophalen bij de moeder en de moeder de minderjarige zal ophalen bij de vader, dan wel een zodanige zorgregeling te treffen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juni 2015, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Bakkum;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Boot;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
Van de mondelinge behandeling is een verkort proces-verbaal opgemaakt dat onderdeel uitmaakt van de processtukken.
2.4.
De nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Bakkum;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Boot;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 30 april 2015, waarin de raad het hof heeft medegedeeld dat de raad geen inhoudelijke bemoeienis heeft gehad met deze zaak en ter zitting van het hof van 10 september 2015 zal verschijnen;
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d.
10 september 2015;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 17 september 2015;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 25 januari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 14 augustus 2009 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 2 april 2012 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 mei 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, verstaan dat partijen in het kader van de zorgregeling reeds voor omgangsbegeleiding (bij beschikking d.d. 13 november 2013 in het kader van een door de vader aanhangig gemaakte voorlopige voorzieningenprocedure) zijn verwezen naar het omgangshuis te [vestigingsplaats] en is iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aangehouden.
3.3.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van de vader strekkende tot vaststelling van een zorgregeling tussen hem en [minderjarige] , afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, kort samengevat, het volgende aan. De vader acht hetgeen het Omgangshuis heeft opgemerkt met betrekking tot zijn bereikbaarheid en zijn medewerking in strijd met de werkelijkheid. Hij heeft voldoende medewerking verleend.
Hij bestrijdt voorts dat hij niet bereikbaar was en geeft aan dat hij zich moet verplaatsen in een oude, onbetrouwbare auto, hetgeen heeft gezorgd voor vertragingen. Hij heeft dit echter aan het Omgangshuis gecommuniceerd.
De aanname van de rechtbank dat de moeder het initiatief heeft genomen om tot contactmomenten met [minderjarige] te komen, is onjuist. De moeder probeert de vader buiten de verzorging van [minderjarige] te houden. De vader betwist voorts dat hij niet in staat is om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen, aangezien hij continu heeft gestreefd naar contact met [minderjarige] . Het is de moeder die het belang van [minderjarige] niet voorop stelt, nu zij de vader zoveel mogelijk buiten het leven van [minderjarige] wil houden. De reisafstand tussen [woonplaats] (woonplaats vader) en [woonplaats] (woonplaats moeder) is veel kleiner dan die tussen [woonplaats] en [vestigingsplaats] (Omgangshuis), waardoor de vader, ondanks zijn financiële problemen, wel in staat zou zijn om contact met [minderjarige] te onderhouden. De rechtbank is hier ten onrechte aan voorbijgegaan. Nu er geen sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden, verzoekt het de vader een zorgregeling te bepalen zoals in zijn beroepschrift is weergegeven.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, kort samengevat het volgende aan. De moeder heeft de vader vanaf het begin af aan in de gelegenheid gesteld om contact te hebben met [minderjarige] . Zij heeft evenwel met het Omgangshuis moeten constateren dat de vader de gemaakte afspraken niet is nagekomen. De vader toont geen zelfkritiek en schuift de schuld voor de afwezigheid van een zorgregeling naar anderen. Het komt de moeder gewenst voor dat de vader naar haar toe het initiatief neemt voor het maken van een afspraak.
De moeder bestrijdt dat zij [minderjarige] weghoudt bij de vader. Tussen partijen was afgesproken dat de vader bij de moeder contact zou hebben met [minderjarige] , maar daar heeft hij nooit gebruik van gemaakt. De vader dient te beseffen dat afspraken behoren te worden nagekomen. Zolang hij dat inzicht niet heeft en zich niet anders opstelt, lijkt nakoming van welke regeling dan ook kansloos.
3.7.
Op 10 september 2015 heeft er een eerste mondelinge behandeling plaatsgevonden. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de vader en [minderjarige] wekelijks op zondag van 10.00 uur tot 11.00 uur een omgangscontact zullen hebben in de woning waar de moeder en [minderjarige] verblijven. Tevens zijn partijen overeengekomen dat de ouders van de moeder niet zullen verblijven in de ruimte waarin het omgangscontact plaatsvindt. Het eerste omgangscontact zal plaatsvinden op zondag 10 september 2015 en het (voorlopig) laatste omgangscontact zal plaatsvinden op zondag 25 oktober 2015.
Partijen hebben afgesproken dat zij het hof medio oktober 2015 zullen informeren omtrent het verloop van de omgangscontacten en trachten te komen tot een bestendige contactregeling tussen de vader en [minderjarige] .
3.8.
Bij voormeld V-formulier van 25 januari 2016 heeft de vader verzocht om een nadere mondelinge behandeling, nu de moeder, naar zeggen van de vader, [minderjarige] na oktober 2015 aan de omgang heeft onttrokken en niet meer heeft gereageerd op pogingen van de vader om in contact te komen met de moeder.
3.8.1.
Tijdens de nadere mondelinge behandeling d.d. 10 maart 2016 heeft de moeder erkend dat er na oktober 2015 geen contact meer is geweest tussen [minderjarige] en de vader, maar in de visie van de moeder is het de vader geweest die het heeft laten afweten. Daarbij heeft de moeder haar zorgen benadrukt ter zake het strafrechtelijk onderzoek dat thans tegen de vader loopt vanwege het gegeven dat er op de computer van de vader kinderporno is aangetroffen.
3.9.
De raad heeft ter zitting van 10 maart 2016 geadviseerd om eenmaal in de week contact te laten plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] , waarna vervolgens na twee maanden een gesprek dient plaats te vinden tussen partijen en hun advocaten om deze contacten te evalueren.
3.10.
Het is het hof gebleken dat partijen omtrent hun geschil over de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] niet in staat zijn zonder tussenkomst van derden naar behoren te communiceren en dienaangaande afspraken te maken. Het hof acht het dan ook aangewezen om ambtshalve ingevolge artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bijzondere curator te benoemen om de belangen van [minderjarige] in deze kwestie te behartigen, zoals ook ter zitting aan partijen is medegedeeld. De te benoemen bijzondere curator zal niet vanuit een juridische, doch vanuit een systemische invalshoek te werk gaan.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof, alvorens zich inhoudelijk uit te laten over het hoger beroep, mevrouw [de bijzondere curator] te [postcode] [plaats] , tel.: [mobielnummer] ,
e-mail: [e-mail adres] benoemen tot bijzondere curator.
Mevrouw [de bijzondere curator] wordt verzocht de belangen van [minderjarige] in deze te behartigen, zowel in als buiten rechte. Het gaat in het bijzonder om de vraag op welke wijze verantwoord inhoud kan worden gegeven aan contact tussen [minderjarige] en de vader. Het hof verzoekt de bijzondere curator daartoe gesprekken te voeren met de ouders en eventueel – voor zover mogelijk gelet op de leeftijd van [minderjarige] – ook met [minderjarige] .
3.11.1.
Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat het hof van oordeel is dat de vader en [minderjarige] om de veertien dagen contact met elkaar dienen te hebben op zondagochtend van 11.00 uur tot 12.00, voor het eerst op zondag 20 maart 2016, en zulks vier maal. Daarna dient er iedere week contact plaats te vinden tussen de vader en [minderjarige] .
Dit laat onverlet dat het de bijzondere curator vrij staat, zonder daartoe verplicht te zijn, daarnaast een of meer aanvullende contacten tot stand te brengen tussen [minderjarige] en de vader, bij voorkeur onder haar begeleiding.
Het hof wijst partijen er op dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in dit opzicht te geven instructies gevolg te geven.
3.11.2.
Het hof zal bepalen dat de advocaten van de ouders de bijzondere curator van adres-, e-mail en /of telefoongegevens zullen voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt. Het hof zal afschrift van de processtukken aan de bijzondere curator doen toekomen.
3.11.3.
Het hof verzoekt de bijzondere curator om vóór 4 augustus 2016 rapport uit te brengen omtrent haar bevindingen.
3.11.4.
In afwachting van het rapport zal het hof de verdere behandeling van het onderhavige hoger beroep aanhouden tot 4 augustus 2016 pro forma.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
benoemt mevrouw [de bijzondere curator] voornoemd tot bijzondere curator ten behoeve van de belangenbehartiging van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , met taakomschrijving als hiervoor beschreven onder rechtsoverweging 3.11;
beveelt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking en een afschrift van alle
stukken aan de bijzondere curator zal toezenden;
bepaalt dat (de advocaten van) de partijen per ommegaande adressen en telefoon- en
e-mailgegevens van de ouders aan de bijzondere curator ter kennis brengen, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt;
verzoekt de bijzondere curator het hof vóór 4 augustus 2016 schriftelijk
te rapporteren in dit geding;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 4 augustus 2016, pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en
M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2016.