ECLI:NL:GHSHE:2016:1605

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.175.387/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurrecht van de voormalige echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de toewijzing van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De vrouw, appellante, heeft in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te wijzigen, zodat zij huurder zou worden van de woning. De rechtbank had eerder bepaald dat de man, verweerder, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurder zou zijn van de woning. De vrouw is in hoger beroep gegaan omdat zij zich niet kon verenigen met deze beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de vrouw aanvankelijk de woning wilde verlaten, maar nu van mening is dat het in het belang van de kinderen is om in de vertrouwde omgeving te blijven wonen. De man heeft echter aangevoerd dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die een wijziging van de eerdere beslissing rechtvaardigen. Het hof heeft overwogen dat de vrouw niet voldoende argumenten heeft aangedragen om de eerdere beslissing te herzien en dat de belangen van de kinderen al in de eerdere beslissing zijn meegewogen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de man het huurrecht van de woning behoudt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: [geboortedatum] 2016
Zaaknummer: 200.175.387/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/292725 / FA RK 14-8824
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. de Rijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M.G. Cox.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2015, heeft de vrouw verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te wijzigen voor wat betreft de beslissing betreffende de (voormalige) echtelijke woning en te bepalen dat de vrouw huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [postcode] [plaats] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 oktober 2015, heeft de man verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, onder afwijzing van het daartegen door de vrouw ingediende beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. J.M. Molkenboer, waarnemend voor mr. De Rijk, en door de tolk de heer O. Achkif, die daartoe op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte heeft afgelegd dat hij zijn taak als tolk naar zijn geweten zal vervullen;
  • de man, bijgestaan door mr. Cox.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 2 maart 2016;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 4 maart 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank waartegen geen grieven zijn gericht en die het hof onderschrijft.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het onderhavige verzoek.
3.2.
Partijen zijn op 25 juli 2002 met elkaar gehuwd.
Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken welke beschikking op 30 december 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [postcode] [plaats] .
3.4.
De vrouw kan zich met deze beschikking voor zover deze betrekking heeft op de huurwoning van partijen niet verenigen en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vrouw voert - kort samengevat - het volgende aan. De vrouw wenst terug te komen op haar verzoek in eerste aanleg met betrekking tot de huurwoning. De vrouw wilde in eerste instantie de voormalige echtelijke woning met de kinderen verlaten om in een nieuw huis een nieuwe start te kunnen maken. De vrouw heeft gemerkt dat de kinderen erg gehecht zijn aan hun omgeving en acht het in het belang van de kinderen dat zij in de voor hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen, waar zij ook naar school gaan. De vrouw wenst om voormelde redenen huurder te blijven van de woning aan het adres [adres] te [plaats] .
Partijen wonen op dit moment nog steeds samen in de voormalige echtelijke woning, maar deze situatie is niet langer houdbaar. De vrouw heeft nog geen nieuwe woning kunnen vinden. De huidige situatie is niet goed voor de kinderen, al doen partijen hun best om de kinderen zo weinig mogelijk te laten merken van hun onderlinge spanningen.
De vrouw stelt dat zij door het huwelijk met de man van rechtswege medehuurder is geworden van de voormalige echtelijke woning.
3.6.
De man brengt daar het volgende - kort samengevat - tegen in. Partijen hebben afgesproken dat de man in de huurwoning van partijen zou blijven wonen. De man is het er niet mee eens dat de vrouw nu terugkomt op deze afspraak. De rechtbank heeft overeenkomstig het verzoek van de vrouw de huurwoning aan de man toegewezen. De man stelt dat de vrouw haar aanspraken op de huurwoning heeft prijsgegeven en dat het juridisch niet meer mogelijk is dat zij haar proceshouding wijzigt. Voor de man is bovendien onduidelijk waarom de vrouw haar standpunt ten aanzien van de woning heeft gewijzigd. Van nieuwe omstandigheden is geen sprake.
De man wil graag in de huurwoning blijven wonen, omdat hij veel familie in de buurt heeft en veel contacten in de nabije omgeving. Daar komt bij dat de vrouw spoedig in aanmerking zal komen voor een vervangende huurwoning. Voor de man zal dit veel moeilijker zijn.
Volgens de man kan de huidige situatie van samenwoning van partijen nog wel voortduren totdat de vrouw een andere woning heeft gevonden.
De man stelt ten slotte dat de vrouw geen aanspraak kan maken op het huurrecht van de voormalige echtelijke woning, omdat zij geen medehuurder is.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
De man heeft gesteld dat partijen onderling hebben afgesproken dat de man na het einde van het huwelijk in de voormalige echtelijke woning zal blijven wonen. De vrouw heeft deze stelling van de man niet weersproken, zodat deze vast staat. De vrouw heeft ook zelf verklaard dat zij in eerste instantie de voormalige echtelijke woning met de kinderen wilde verlaten om in een nieuw huis een nieuwe start te kunnen maken.
Het argument dat de vrouw heeft gemerkt dat de kinderen erg gehecht zijn aan hun omgeving acht het hof in deze onvoldoende om waar eerder op verzoek van de vrouw het huurderschap aan de man is toegewezen daar nu anders over te beslissen en de vrouw niet te houden aan de afspraak die partijen ter zake hebben gemaakt. Het hof betrekt in dit oordeel dat er redelijkerwijs van uit mag worden gegaan dat de belangen van de kinderen zijn meegewogen toen partijen de afspraak hebben gemaakt en de vrouw het verzoek aan de rechtbank heeft gedaan. Van overige feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden is het hof niet gebleken.
3.7.2.
Het hof wijst er nog op dat ter zitting is komen vast te staan dat de vrouw en de kinderen in de woning kunnen verblijven totdat een andere woning is gevonden. Er zijn weliswaar spanningen tussen de man en de vrouw, maar beiden hebben verklaard er alles aan te doen om de spanningen zoveel mogelijk bij de kinderen weg te nemen en dat zij daar goed in slagen, zodat de huidige situatie niet onhoudbaar is.
3.7.3.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen behoeft hetgeen de man heeft gesteld ten aanzien van het (mede-)huurderschap van de vrouw geen nadere bespreking.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 juni 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens - Steeghs, C.A.R.M. van Leuven en E.L. Schaafsma - Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.