ECLI:NL:GHSHE:2016:1608

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.176.836/01 en 200.178.089/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming en hoofdverblijfplaats van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beslissingen van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool. De vader, vertegenwoordigd door mr. B.L.A. Ruijs, verzocht de bestreden beschikkingen van 12 juni en 7 juli 2015 te vernietigen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm, de verzoeken van de vader betwistte. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 maart 2016, waarbij beide ouders en de GI aanwezig waren. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De vader had aangevoerd dat de moeder het contact tussen hem en de minderjarige frustreerde, maar het hof oordeelde dat de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarige was. De vader's verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats werd afgewezen, evenals zijn verzoek om vervangende toestemming voor de wijziging van de basisschool. Het hof adviseerde de ouders om te blijven werken aan een goede communicatie in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 april 2016
Zaaknummers: 200.176.836/01 en 200.178.089/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/01/293193 / FA RK 15-2310 en
C/01/278552 / FA RK 14-2481_2
in de zaken in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de beide zaken,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.L.A. Ruijs,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in de beide zaken,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.E.M. van Schaijk-Böhm.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedures gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, hierna: de raad.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 254 van het Burgerlijk Wetboek is in de procedures gekend:
- Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, hierna: de GI.

1.Het geding in de beide zaken eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2015 en van 7 juli 2015.

2.Het geding in de beide zaken in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.176.836/01
2.1.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2015, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking van 12 juni 2015 te vernietigen en het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] op basisschool De Ark te [vestigingsplaats] in te schrijven, alsnog af te wijzen.
2.1.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2016, heeft de moeder verzocht de grief van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking van 12 juni 2015, zo nodig met aanvulling en/of verbetering van de gronden, te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.178.089/01
2.2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2015, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking van 7 juli 2015 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats krijgt bij de vader en voor het geval [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats krijgt bij de moeder, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen zoals door de raad is geadviseerd.
2.2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2015, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking van 7 juli 2015 te bekrachtigen.
2.2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2015, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De voormelde zaak met zaaknummer 200.176.836/01 (vervangende toestemming wijziging basisschool) en de zaak met zaaknummer 200.178.089/01 (hoofdverblijf en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken) zijn ter griffie van het hof gevoegd. Zij worden gezamenlijk behandeld en beslist.
2.4.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. K. van Megens-van Mierlo, waarnemend voor mr. Ruijs;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Schaijk- Böhm;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.2.
De raad is niet ter zitting aanwezig geweest.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 3 juni 2015;
- het rapport van de raad d.d. 15 februari 2015, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2015;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 4 maart 2016;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 11 maart 2016.

3.De beoordeling

In de beide zaken
3.1.
Partijen zijn op 4 maart 2008 te Melaka (Maleisië) met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] ( [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (Maleisië).
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder, hij staat onder toezicht van de GI
.
3.2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 november 2014 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald als volgt:
[minderjarige] verblijft bij de vader gedurende:
- eenmaal per twee weken van maandagmiddag uit school tot vrijdag 17.00 uur;
- eenmaal per maand tevens een weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur tot maandagochtend naar school;
- de kerstvakantie 2014: de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder;
- de krokusvakantie 2014: bij de moeder.
3.2.2.
Bij de bestreden beschikking van 7 juli 2015 - en na een onderzoek door de raad - heeft de rechtbank Oost-Brabant de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald en een definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald als volgt. De vader is gerechtigd tot contact met [minderjarige] :
- gedurende eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- in de zomervakantie 2015 van maandag 17 augustus 2015 10.00 uur tot vrijdag 28 augustus 2015 19.00 uur;
- in de kerstvakantie: in de oneven jaren de eerste week bij de vader en in de even jaren de tweede week bij de vader;
- in de herfstvakantie: in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader;
- in de carnavalsvakantie: in de oneven jaren bij de vader en in de even jaren bij de moeder;
- in een één weekse meivakantie: in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij
de vader;
- in een tweeweekse meivakantie: in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en in
de even jaren de eerste week hij de vader;
- de zorgregeling tijdens een vakantieweek vangt aan op zondag 19.00 uur en eindigt op vrijdag 17.00 uur;
- op Koningsdag: bij die ouder waar [minderjarige] op grond van de reguliere regeling verblijft;
- op Hemelvaartsdag: bij die ouder waar [minderjarige] op grond van de reguliere regeling
verblijft;
- op de verjaardag van [minderjarige] : in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de
moeder;
- op de verjaardagen van de vader en de moeder is [minderjarige] bij de vader respectievelijk de
moeder;
- valt een verjaardag van een ouder in een zorgregelingsmoment van de andere ouder, dan verblijft [minderjarige] op de verjaardag van de ouder die jarig is van 10.00 uur tot 19.00 uur bij die ouder;
- in alle gevallen wordt [minderjarige] door de vader gehaald en gebracht.
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 12 juni 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de moeder tot het verlenen van toestemming om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool De Ark te [vestigingsplaats] toegewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beide beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De grieven van de vader richten zich, verkort weergegeven, tegen de overwegingen van de rechtbank met de betrekking tot de naar zijn mening ten onrechte verleende vervangende toestemming tot de wijziging van de basisschool van [minderjarige] en de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] (grief 1) en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (grief 2).
In de zaak met zaaknummer 200.176.836/01
Vervangende toestemming
3.5.
Ter zitting heeft de vader bij monde van zijn advocaat uitdrukkelijk verklaard dat het hoger beroep met betrekking tot de vervangende toestemming als ‘voorwaardelijk’ moet worden beschouwd in die zin dat de vader het hof verzoekt het betreffende verzoek van de moeder alsnog af te wijzen, uitsluitend ingeval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald.
3.6.
Gelet op het vorenstaande zal het hof eerst de kwestie van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken behandelen.
In de zaak met zaaknummer 200.178.089/01
Met betrekking tot het hoofdverblijf
3.7.1.
De vader heeft aangevoerd dat er sprake is van een ruime zorgregeling die alle ruimte biedt om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen. De vader heeft verder gesteld dat de moeder het contact tussen hem en [minderjarige] moedwillig frustreert. De vader heeft ten slotte gesteld dat hij meer/beter is geïntegreerd in Nederland dan de moeder en dat de moeder bovendien ernstig tekort schiet in haar informatie- en consultatieverplichting jegens hem.
3.7.2.
De moeder heeft gesteld dat de vader er ter zitting in eerste aanleg mee heeft ingestemd dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder zal hebben en dat de vader om die reden niet-ontvankelijk is zijn verzoek.
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist. De moeder heeft gesteld dat zij weliswaar korter in Nederland woont dan de vader, maar dat zij zich de Nederlandse taal snel eigen heeft gemaakt. De moeder heeft verder gesteld dat zij [minderjarige] ruimte geeft om zich te ontwikkelen en dat zij toegankelijk is voor aanwijzingen van de hulpverlening. De moeder is van mening dat het hoofdverblijf van [minderjarige] terecht bij haar is bepaald.
3.7.3.
Het hof overweegt het navolgende
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.3.1. Het hof volgt de moeder niet in haar standpunt dat de vader niet-ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek met betrekking het hoofdverblijf van [minderjarige] . Op het moment dat een geschil in het kader van artikel 1:253 a lid 1 BW aan het hof ter beoordeling voorligt is het hof vrij om een zodanige beslissing te nemen die hij in het belang van het kind wenselijk acht, ook al hadden partijen ter zitting in eerste aanleg overeenstemming op dat punt. Het belang van het kind brengt met zich dat een eerder bereikte overeenstemming, waarop een ouder terugkomt, niet zonder meer tot een niet-ontvankelijkheid in hoger beroep dient te leiden.
3.7.3.2. Het hof overweegt voorts dat de raad in het rapport van de raad van 23 februari 2015 heeft geadviseerd om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen, waarbij een inschatting van de mate van begeleidbaarheid, leerbaarheid en inzicht bij de ouders voor de raad doorslaggevend is geweest. Uit het rapport van de raad blijkt ook dat het goed gaat met [minderjarige] op school, dat hij een leuk en gezellig kind is, dat zijn werkhouding op school goed is, dat [minderjarige] goed naar de leerkracht luistert en dat er geen zorgen zijn met betrekking tot zijn stemming of zijn gedrag. De moeder heeft ter zitting verklaard dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] , ook op zijn nieuwe school, hetgeen de vader niet heeft betwist. Ook uit het door de vader overgelegde rapport van de huidige basisschool van [minderjarige] , de Ark te [vestigingsplaats] , blijkt dat [minderjarige] het op (zijn nieuwe) school naar zijn zin heeft en dat hij er al veel vrienden heeft.
Voor de man is een belangrijke grond om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te willen zijn stelling dat de moeder het contact tussen [minderjarige] en hem moedwillig frustreert en dat de moeder hem ook onvoldoende informeert. Uit het verslag van de GI van 9 november 2015 blijkt dat de moeder [minderjarige] een fijne tijd met zijn vader gunt. De moeder stimuleert het contact tussen de vader en [minderjarige] . De GI is nog betrokken bij de zaak en zal er op kunnen toe zien dat de moeder in dit opzicht op die lijn zal blijven.Vader heeft als gezagsdragende ouder zelf de bevoegdheid om bij instanties naar het wel en wee van zijn zoon te informeren en ziet hem regelmatig, terwijl ook de GI bij de informatie verstrekking een rol kan spelen. Dat vader zich op punten onvoldoende geïnformeerd acht door de moeder is voor het hof in diit kader van onvoldoende gewicht. Van uit dit gezichtspunt bezien acht het hof de belangen van de vader bij handhaving van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder voldoende gewaarborgd.
Gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat het de huidige situatie van [minderjarige] met betrekking tot het hoofdverblijf wordt gecontinueerd, althans ziet het hof geen aanleiding om het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen zoals door de vader is verzocht. De belangen van de vader zijn daarbij door het hof betrokken.
Grief 1 van de vader faalt.
Met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.8.1.
De vader heeft aangevoerd dat, ingeval het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder blijft, hij een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wenst zoals door de raad is geadviseerd (wekelijks van dinsdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school en daarnaast zes losse weekenddagen in onderling overleg).
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist.
3.8.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de huidige zorgregeling zoals door de rechtbank is vastgesteld en zoals in deze beschikking is weergegeven in rechtsoverweging 3.2.2., structuur biedt aan [minderjarige] , overzichtelijk is voor [minderjarige] en hem ook rust biedt. Het hof ziet in de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding om die regeling thans te wijzigen zoals door de vader is verzocht. Voor de man is een belangrijke grond om de door de raad geadviseerde zorgregeling vast gesteld te zien dat de moeder het contact tussen [minderjarige] en hem, naar zijn stelling, moedwillig frustreert. Het hof heeft vast gesteld dat dat niet (meer) het geval is. Daarnaast blijkt uit voornoemd verslag van de GI dat [minderjarige] wel vaart bij de thans geldende en lopende regeling: hij weet nu precies wanneer zijn vader hem komt halen en terugbrengen, er is rust bij [minderjarige] gekomen. Het belang van de vader om de door de raad geadviseerde regeling vastgesteld te zien – een regeling die de vader in tijd meer ruimte met [minderjarige] biedt dan de door de rechtbank vastgestelde regeling - acht het hof, gelet op hetgeen de GI heeft verwoord, minder zwaarwegend dan het belang van [minderjarige] bij voortzetting van de thans lopende regeling.
Grief 2 van de vader faalt.
3.9.
Nu het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder blijft en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 3.5., behoeft het ‘voorwaardelijk’ hoger beroep van de vader met betrekking tot de vervangende toestemming geen verdere behandeling en beslissing.
3.10.
Het hof overweegt ten slotte dat ter zitting is gebleken dat beide ouders het beste wensen voor [minderjarige] en dat de ouders op weg zijn naar verbeterde onderlinge verhoudingen. Het hof adviseert de ouders om in het belang van [minderjarige] door te gaan op de ingeslagen weg teneinde een evenwichtige en open communicatie tussen hen beiden te bewerkstelligen.
3.11.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
in de beide zaken:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juli 2015.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M Mertens-Steeghs en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2016.