In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de ouders van een minderjarige, geboren in 2011. De moeder, appellante in principaal appel en verweerster in incidenteel appel, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 17 juni 2015 aangevochten. Deze beschikking bepaalde een zorgregeling waarbij de vader, verweerder in principaal appel en appellant in incidenteel appel, omgang had met de minderjarige. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen, terwijl de vader in zijn verweerschrift de verzoeken van de moeder afwees en zelf een verzoek indiende om de omgangsregeling te wijzigen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 17 december 2015, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen van de rechtbank en de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Tijdens de zitting hebben partijen ingestemd met deelname aan intensieve oudergesprekken, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, om de communicatie te verbeteren en afspraken te maken over de zorgregeling.
Het hof heeft besloten om partijen te verwijzen naar De Combinatie Jeugdzorg voor een traject gericht op echtscheidingshulpverlening en heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot een pro forma datum in afwachting van het rapport van De Combinatie over het verloop van de oudergesprekken. De beslissing van het hof houdt in dat het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is afgewezen en dat de verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden.