ECLI:NL:GHSHE:2016:1753

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
200.163.697_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake medewerking aan verkoop woning en dwangsommen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de medewerking aan de verkoop van een woning en de oplegging van dwangsommen. De appellant, aangeduid als de man, en de geïntimeerde, aangeduid als de vrouw, zijn in een echtscheiding verwikkeld. Hun huwelijk is op 3 maart 2011 ontbonden en zij hebben een overeenkomst inzake scheiding gesloten waarin de gevolgen van de echtscheiding zijn geregeld. De woning, die gezamenlijk eigendom is, is belast met een hypotheek van € 300.000,- en er is een tweede hypotheek van € 54.000,- ten behoeve van de man gevestigd. De man heeft zich in het verleden verplicht om mee te werken aan de verkoop van de woning, maar er zijn meningsverschillen ontstaan over de vraagprijs. De voorzieningenrechter heeft de man veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 20.000,-. De man heeft echter niet volledig meegewerkt aan de verkoop, wat heeft geleid tot de huidige procedure.

Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de man niet voldoende heeft meegewerkt aan de gemaakte afspraken en dat de dwangsommen terecht zijn opgelegd. De vrouw heeft in hoger beroep verweer gevoerd en stelt dat de man geen belang meer heeft bij zijn appel, nu de woning inmiddels is verkocht. Het hof concludeert dat de grieven van de man falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. De man wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.163.697/01
arrest van 3 mei 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. J.W. Pieters te Geleen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. M.J.E. Spee te Maastricht-Airport,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 april 2015 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer C/03/198658/KG ZA 14-644 gewezen vonnis van 23 december 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 7 april 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 juni 2015;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met vier producties;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
  • Het huwelijk van partijen is op 3 maart 2011 ontbonden door echtscheiding.
  • Vóór de echtscheiding, op 8 november 2010, hebben partijen met elkaar een “overeenkomst inzake scheiding” gesloten waarin zij de gevolgen van de echtscheiding voor hen bindend hebben geregeld.
  • Partijen waren gezamenlijk eigenaar van het registergoed aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , gemeente Sittard-Geleen, hierna “de woning”.
  • In de overeenkomst inzake scheiding hebben zij met betrekking tot de woning het volgende afgesproken:
“Partijen zijn overeengekomen dat het registergoed door hen in onderling overleg zo spoedig mogelijk zal worden verkocht en dat de netto-opbrengst tussen partijen, bij helfte, zal worden gedeeld.
Als verkopend makelaar is ingeschakeld [verkopend makelaar] Makelaars en Taxateurs in onroerende zaken v.o.f. die het registergoed voor een zo hoog mogelijke prijs zal proberen te verkopen, inzettende met een vraagprijs van € 582.000,-, tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen.
Aangezien het registergoed voor het geheel in eigendom toebehoort aan partij A en B, ieder voor de onverdeelde helft en partijen het registergoed mede gezien hun financiële omstandigheden niet kunnen/willen verdelen, zijn partijen overeengekomen dat tot het moment dat het registergoed is verkocht of één van partijen verdeling eist, het registergoed onverdeeld zal blijven en het woonrecht hiervan zal toekomen aan beide partijen”.
  • De woning was belast met een hypotheek van € 300.000,-.
  • Op 11 april 2013 is ten behoeve van de man een tweede hypotheek op de woning gevestigd ten bedrage van € 54.000,-.
  • De man was vanaf januari 2011 alleen woonachtig in de woning.
  • Partijen verschilden van mening over de te hanteren vraagprijs.
  • Tijdens de eerste zitting bij de voorzieningenrechter op 26 maart 2014 (zie het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 juli 2014, productie 2 bij productie 1 bij de memorie van antwoord) heeft de man toegezegd dat hij na verkoop van de woning zal meewerken aan levering daarvan. Partijen hebben toen de volgende afspraken met elkaar gemaakt:
De man krijgt een maand de tijd om de vrouw door middel van een schriftelijk stuk of stukken aan te tonen dat hij de woning kan overnemen waarbij de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen en aan de vrouw een bedrag van € 20.000,- zal worden betaald. Indien de man binnen genoemde termijn van een maand erin slaagt dit aan te tonen, zal de vrouw haar vorderingen in onderhavige zaak intrekken. (…)
Voor het geval de man er niet in slaagt het hiervoor bedoelde aan te tonen binnen de genoemde termijn van een maand, hebben partijen het volgende afgesproken:
o
de vrouw zal aan de man drie namen van makelaars doen toekomen die bekend zijn in de regio waar de woning is gelegen en met het marktsegment waar de woning in valt. De man zal hier vervolgens één makelaar uit kiezen. Deze makelaar zal partijen binnen een maand na de hiervoor bedoelde maand, bindend adviseren over de vraagprijs van de woning en de verkoop van de woning ter hand nemen tegen de bindend geadviseerde vraagprijs. Over de laatprijs zal hij binnen bedoelde periode aan partijen een advies uitbrengen;
o
bij bezichtigingen van de woning door gegadigden zullen partijen desgewenst aanwezig kunnen zijn;
o
partijen zullen meewerken aan door de makelaar te geven adviezen ter bevordering van de verkoop van de woning;
o
wanneer de makelaar het aangewezen acht om met partijen te spreken over (bij) de woning horende kwesties, zal hierover in de woning een gesprek kunnen plaatsvinden tussen partijen en de makelaar, na een daartoe gemaakte afspraak.
  • In het vonnis van 3 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop (via [makelaardij] Makelaardij) van de woning, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat de man deze veroordeling niet naleeft, met een maximum van € 20.000,-. Voorts is de man veroordeeld om de vrouw, indien zij dat wenst, bij bezichtigingen van de woning door gegadigden aanwezig te laten zijn, op verbeurte van een dwangsom van € 200,- per keer dat de man deze veroordeling niet naleeft, met een maximum van € 10.000,-. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.
  • Op 1 juli 2014 heeft [makelaardij] Makelaardij geadviseerd de vraagprijs te stellen op € 345.000,- en – naar het hof begrijpt – de laatprijs op € 325.000,-/€ 330.000,- k.k. (productie 10 bij de in eerste aanleg overgelegde brief d.d. 1 december 2014).
  • De man heeft [taxateur] Taxaties opdracht gegeven de woning te taxeren in verband met het verkrijgen van een financiering. Deze heeft de waarde van de woning per 4 juli 2014 getaxeerd op € 450.000,- (productie 9 bij de in eerste aanleg overgelegde brief d.d. 1 december 2014).
  • In het arrest van heden heeft het hof voormeld vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
  • De woning is op 17 maart 2015 verkocht (productie 8 bij de als productie 6 bij productie 1 bij de memorie van antwoord overgelegde conclusie van antwoord in een door de man tegen de vrouw aanhangig gemaakte procedure).
  • In het vonnis van 1 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter de man geboden de woning te verlaten en te ontruimen, alsmede verlaten en ontruimd te houden. Voorts heeft hij de vrouw gemachtigd, bij nalatigheid of weigerachtigheid van de man, de woning op kosten van de man te doen ontruimen door inschakeling van de deurwaarder en de sterke arm van politie en justitie.
  • De man heeft zijn medewerking verleend aan de verkoop en levering van de woning.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde de man de vrouw te gelasten om binnen acht uur na betekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis, de executie te staken en gestaakt te houden van het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 juli 2014, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat de vrouw hiermee in gebreke zal blijven na genoemde betekening met een maximum van € 50.000,-, met veroordeling van de man in de proceskosten.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft de man, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd:
De man heeft na het vonnis van de voorzieningenrechter, op 8 juli 2014 een opdracht tot dienstverlening bij de verkoop van de woning ondertekend met daarbij de opmerking dat hij niet de vraagprijs als verkoopprijs accepteerde. Vervolgens hebben op 29 juli 2014 twee bezichtigingen plaatsgevonden, zonder resultaat. Een op 24 september 2014 geplande bezichtiging heeft geen doorgang gevonden. De man heeft meegewerkt aan verkoop van de woning en er is geen aanwijzing dat de man de verkoop afremt of anderszins zou frustreren. De vrouw heeft derhalve geen grond om tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan.
6.2.3.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. In reconventie heeft de vrouw gevorderd:
- dat zij wordt gemachtigd op grond van artikel 3:174 BW tot het te gelde maken van de woning voor de door [makelaardij] Makelaardij geadviseerde vraagprijs van € 345.000.- , althans voor een laatprijs van maximaal 20 % lager dan € 345.000,-, althans voor een minimale prijs van € 300.000,-, althans voor een door de voorzieningenrechter te bepalen prijs;
- alsmede dat zij wordt gemachtigd om alles te doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van de woning bij [makelaardij] Makelaardij en voorts:
- daarbij te bepalen dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de man voor het in verkoop geven van de woning bij [makelaardij] Makelaardij;
- de man te veroordelen mee te werken aan alle bezichtigingen van [makelaardij] Makelaardij en op eerste verzoek de vrouw en of de makelaar de sleutels van de woning uiterlijk een half uur voor bezichtiging aan haar/hem ter hand te stellen en zowel de vrouw, de makelaar en kandidaten tijdig en volledig tot de woning toe te laten, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft te voldoen aan het te wijzen vonnis en dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren;
- te bepalen dat het vonnis, twee dagen na betekening in de plaats zal treden van de door de man te verrichten noodzakelijke formaliteiten en te verlenen toestemming en/of wilsverklaring voor de verkoop van de woning voor een vraag- cq. verkoopprijs zoals hiervoor gevraagd, zijnde onder meer het sluiten van een onderhandse verkoopovereenkomst, notariële levering respectievelijk voor de te verlijden notariële akte, een en ander op de voet van artikel 3:300 lid 1 en 2 BW;
- de man te veroordelen om mee te werken aan de door de kopers gewenste leveringsdatum en uiterlijk twee dagen na betekening van het vonnis de woning ontruimd, schoon, in goede staat en tijdig voor notarieel transport op te leveren op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen en dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren; en voorts:
1. de door de man gelegde beslagen op te heffen;
2. de man te verbieden ten laste van de vrouw beslag te leggen;
3. de man te veroordelen de uitspraak in de openbare registers in te schrijven;
4. de man te bevelen indien hij opnieuw beslag legt voor dezelfde vordering onder de aandacht van de voorzieningenrechter te brengen dat eerder een dergelijk beslag is opgeheven op grond van ondeugdelijkheid van de vordering, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,-;
5. het onder 2. en 3. gevraagde op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat de man in gebreke blijft aan het te wijzen vonnis te voldoen en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
Ten slotte: de man te veroordelen in de proceskosten.
6.2.4.
De man heeft verweer gevoerd tegen de eis in reconventie.
6.3.1.
In het eindvonnis van 23 december 2014 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man afgewezen en in reconventie de vrouw gemachtigd tot het te gelde maken van de woning zoals door de vrouw gevorderd. Voorts heeft voorzieningenrechter het door de man gelegde beslag op de bankrekeningen van de vrouw opgeheven en de man bevolen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat inschrijving van het beslag op het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning zal worden doorgehaald, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat de man hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,- . Ten slotte heeft de voorzieningenrechter de man bevolen, ingeval hij opnieuw verlof vraagt om beslag te leggen ten laste van de vrouw tot zekerheid van dezelfde vorderingen, onder de aandacht van de voorzieningenrechter te brengen dat bij dit vonnis een dergelijk beslag is opgeheven op grond van de summierlijk gebleken ondeugdelijkheid van de vorderingen, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd.
6.4.
De man heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. De man heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
Grief 1
In de eerste grief stelt de man dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat in de veroordeling tot medewerking aan de verkoop van de woning ook moet worden gelezen de verplichting van de man tot uitvoering van de tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2014 gemaakte afspraken onder b.) zoals de voorzieningenrechter in overweging 4.1. van het vonnis van 3 juli 2014 heeft vastgesteld en tot naleving waarvan de man destijds een toezegging heeft gedaan.
De man stelt dat het dictum strikt moet worden uitgelegd, temeer nu het gebod is opgelegd op straffe van een dwangsom. Daarbij moeten doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, aldus dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. In dit geval bestond het doel van de gegeven veroordeling er in om de man te dwingen mee te werken aan verkoop via [makelaardij] Makelaardij van de woning. De opgelegde dwangsom ziet niet op het accepteren van het bindende vraagprijs advies.
Grief 2
In de tweede grief stelt de man dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het de man niet meer vrijstond om ten aanzien van de verkoopprijs een voorbehoud te maken of te mogen communiceren het niet eens te zijn met de voorgestelde vraagprijs. Ook dat stond niet in het dictum. De man heeft bij zijn opmerkingen steeds aangegeven te zullen meewerken, welke medewerking hij ook steeds, zij het onder protest heeft gegeven. Hij heeft zijn protest ook nimmer ten opzichte van geïnteresseerden in de koop van de woning geuit.
Grief 3
Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter onder 4.5. overwogen dat de afspraken ter zitting in kort geding gemaakt als verwoord in het kort geding vonnis van 3 juli 2014 onderdeel uitmaken van de veroordeling tot medewerking aan de verkoop. Hier heeft hetzelfde te gelden als gesteld onder grief 1. De man acht het onjuist dat de afspraak onder b.) deel uitmaakt van het dictum omdat in die afspraak juist uitdrukkelijk over een advies van de makelaar wordt gesproken ten aanzien van de laatprijs en dus daarmee de discussie over de uiteindelijke verkoopprijs nog niet was gevoerd. Bovendien zien de afspraken onder b.) grotendeels op een instructie over hoe om te gaan met de makelaar en de werkwijze van de makelaar zodat niet valt in te zien hoe deze onder het in het dictum gegeven gebod zouden kunnen vallen.
De man is dan ook van mening dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd.
6.5.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij stelt primair dat de man geen belang meer heeft bij zijn appel, nu de verkoop van de woning inmiddels – uiteindelijk met medewerking van de man – is verkocht aan een derde. De vrouw heeft de man nog in kort geding gedagvaard om de man te bewegen tot medewerking aan de verkoop en levering aan de kopers, hetgeen heeft geresulteerd in het vonnis van 1 juni 2015. De man heeft uiteindelijk medewerking verleend aan het notarieel transport zodat de vrouw niet vermag in te zien welk rechtsbelang de man verder bij zijn vordering in appel, tot een verbod op verdere executie zijdens de vrouw, heeft. Subsidiair stelt de vrouw dat de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen wel degelijk zien op de door de partijen gemaakte afspraken. Bovendien is de vrouw van mening dat grief 1 en 3 in feite zien op interpretatie van het vonnis van 3 juli 2014 en eigenlijk grieven tegen dat vonnis zijn. Voor zover dat niet zo is, constateert de vrouw dat de man grieft tegen de veroordeling in reconventie, maar niet verzoekt die veroordeling te herzien. Hetzelfde geldt voor de tweede grief, voor zover begrijpelijk.
6.6.
Het hof oordeelt als volgt:
Op de eerste plaats moet worden vastgesteld dat de man nog wel belang heeft bij zijn appel aangezien de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man het vonnis van 3 juli 2014 niet is nagekomen en derhalve dwangsommen heeft verbeurd waardoor er geen reden is de vrouw te verbieden executiemaatregelen te nemen.
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de strekking van het vonnis van 3 juli 2014 volstrekt duidelijk is. Partijen hadden met elkaar ter zitting van 26 maart 2014 afspraken gemaakt, waaronder met name de onder de vaststaande feiten sub b) genoemde afspraak. In het vonnis van 3 juli 2014 dat bij arrest van 2016 is bekrachtigd door dit hof, oordeelde de voorzieningenrechter dat de man niet voldoende had meegewerkt aan de gemaakte afspraken, reden waarom de voorzieningenrechter de man veroordeelde tot medewerking aan de verkoop van de woning via [makelaardij] Makelaardij op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat de man de veroordeling niet naleefde, met een maximum van € 20.000,-. De voorzieningenrechter overweegt in het vonnis van 3 juli 2015 expliciet (met name in 4.1. vijfde alinea) dat de subsidiaire vordering van de vrouw onder 1. in lijn van de gemaakte afspraken wordt toegewezen zoals in het dictum bepaald en
dat onder die veroordeling vallen ook de handelingen die de man dient te verrichten ter uitvoering van de ter zitting van 26 maart 2014 gemaakte afspraken onder b).
Het hof stelt vast dat de makelaar op grond van de sub b) gemaakte afspraak partijen bindend zou adviseren over de vraagprijs en de verkoop van de woning tegen de bindend geadviseerde vraagprijs ter hand zou nemen. Partijen zouden meewerken (zie de afspraken onder b) aan de door de makelaar te geven adviezen ter bevordering van de verkoop van de woning. In zijn mail van 1 juli (productie 10 bij de brief d.d. 1 december 2014 van mr. van Aken in eerste aanleg) adviseert de makelaar een vraagprijs van € 345.000,- en een laatprijs van € 325.000/ 330.00,- k.k. Het hof stelt vast dat de man de opdracht tot dienstverlening bij verkoop op 8 juli 2014 heeft getekend (productie 2 bij de dagvaarding in eerste aanleg) waarbij hij heeft aangetekend:

onder dwang getekend maar ik accepteer de vraagprijs niet als verkoopprijs”
De makelaar bericht de man op 11 juli 2014 (productie 12 bij de brief d.d. 1 december 2014 van mr van Aken in eerste aanleg):
“Reeds meerdere malen hebben wij u gevraagd mee te werken aan de verkoop van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] .
Ondanks het ontbreken van uw bemiddelingsopdracht, of enige andere reactie, vinden wij het raadzaam om op korte termijn de verkoop op te starten. Wij zullen op korte termijn de woning te koop gaan aanbieden conform het rechterlijke vonnis d.d. 3 juli 2014”.
De man bericht de makelaar op 11 juli 2014 (productie 14 bij eerdergenoemde brief):
“e.e.a. zal toch eerst betekend moeten worden.
Volgens mij hebben ze u niet meegedeeld dat ik niet accoord ga met deze absurd lage prijs”.
De man bericht de makelaar vervolgens op 16 juli 2014 (productie 19 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie):
“Gezien het voorliggende vonnis van de rechtbank zal ik dat vonnis op correcte wijze volgen en deel u mede dat na betekening van het vonnis de 3 geplande bezichtigingen, na nieuw te maken afspraken doorgang kunnen vinden”
Op 23 juli 2014 verzoekt de makelaar aan de man (productie 14 bij eerdergenoemde brief) of de afspraken met geïnteresseerde kopers doorgang kunnen vinden, waarop de man antwoordt (productie 14 bij dezelfde brief ) :
“Ik zal dan aanwezig zijn onder protest zoals bekend. Maar omdat de heer [makelaar] (de makelaar, opm. Hof) niet wil reageren op het voorstel van mijn advocaat zal ik wel over de prijs beginnen tegen de kijkers….”
De woning is te koop gezet met daarbij de vermelding
“prijs op aanvraag”. Het hof verwijst in dit verband naar de mail van de makelaar d.d. 25 juli 2014, overgelegd bij eerdergenoemde brief als productie 14. Op 10 november 2014 laat de makelaar de man weten dat de bezoekersresultaten via Funda tegenvallen. Hij stelt voor om, teneinde de voortgang erin te houden, de vraagprijs aan te passen naar € 345.000,- zoals ook in het begin voorgesteld (productie 12 bij de hiervoor genoemde brief). De man heeft dat (bindend) advies niet opgevolgd.
Uit het voorgaande kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de man niet heeft meegewerkt aan verkoop van de woning conform het vonnis van 3 juli 2014, daaronder begrepen de sub b) neergelegde afspraak.
6.7
De conclusie van al het voorgaande is dat de grieven van de man falen en het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
7.1
De vrouw heeft gevorderd dat de man in de proceskosten wordt veroordeeld, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof overweegt op de eerste plaats dat de vrouw geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter zodat een veroordeling van de man in de proceskosten gemaakt in eerste aanleg niet mogelijk is. Gelet op de weigerachtige houding van de man, hetgeen mede blijkt uit het feit dat een derde kort geding nodig was om de man te bewegen mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan een derde, is het hof van oordeel dat een proceskostenveroordeling in appel op zijn plaats is.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 23 december 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht;
veroordeelt de man in de proceskosten in hoger beroep gevallen aan de zijde van de vrouw, te weten € 894,- aan salaris en € 311,- aan griffierecht.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.Th.M. Raab, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 mei 2016.
griffier rolraadsheer