ECLI:NL:GHSHE:2016:1830

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
200.149.080/_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verdeling van gemeenschap en geldlening tussen ex-partners

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de verdeling van de gemeenschap tussen de vrouw en de man werd vastgesteld. De partijen, die een relatie hebben gehad en samenwoonden, hebben op 22 oktober 1999 een samenlevingsovereenkomst gesloten en op 24 februari 2003 een overeenkomst van geldlening. De vrouw heeft de man een bedrag van € 90.638,68 geleend voor de aankoop van een woning, die zij samen hebben gekocht voor € 360.000,-. De man heeft de woning op 22 oktober 2011 verlaten, waarna de vrouw met de kinderen in de woning is blijven wonen. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin zij onder andere verzoekt om de verdeling van de gemeenschap vast te stellen en om de man te veroordelen tot betaling van verschillende bedragen, waaronder de lening van € 90.638,68. De man heeft in zijn voorwaardelijk incidenteel appel ook grieven aangevoerd. Het hof heeft de zaak behandeld en partijen in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de uitleg van de overeenkomst van geldlening. Het hof heeft de beslissing aangehouden en partijen verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.149.080/01
arrest van 10 mei 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. A.T. Bol te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. M. Kooiman te Spijkenisse,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 1 juli 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg onder zaaknummer C/12/82837/HA ZA 12-55 gewezen vonnis van 30 december 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 1 juli 2014 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 20 augustus 2014;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel appel;
  • de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1
In rov. 2.1 tot en met 2.4 van het tussenvonnis van 9 oktober 2013 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt:
partijen hebben een relatie gehad en zijn op 22 oktober 1999 gaan samenwonen;
op 24 februari 2003 zijn partijen een samenlevingsovereenkomst aangegaan;
eveneens op 24 februari 2003 hebben partijen een overeenkomst van geldlening gesloten, waarbij de man verklaart aan de vrouw (ter zake van geleend geld) aan de vrouw schuldig te zijn een bedrag van € 90.638,68. De overeenkomst van geldlening luidt, voor zover van belang:
“[partijen](…) verklaren met betrekking tot voormelde geldlening het volgende te zijn overeengekomen:
1. De geleende geldsom of het eventueel resterende gedeelte daarvan zal moeten worden terugbetaald indien:
- het registergoed geheel of gedeeltelijk wordt vervreemd of wordt toegedeeld aan een van de ondergetekenden; (…)
2. Over de geleende geldsom of het resterende gedeelte daarvan zal gedurende de niet-opeisbaarheid geen rente verschuldigd zijn. (…)”;
partijen hebben op 11 april 2003 het woonhuis aan de [adres] te [plaats] gekocht (hierna: de woning) voor € 360.000,-;
voor de aanschaf van de woning zijn partijen een hypothecaire lening aangegaan van € 260.000,-;
de man heeft op 22 oktober 2011 de woning verlaten;
de vrouw bewoont de woning sindsdien met de twee kinderen van partijen.
6.2
In de onderhavige procedure heeft de vrouw, samengevat, gevorderd de verdeling vast te stellen van de tussen partijen bestaande gemeenschap. De rechtbank is daartoe overgegaan in het bestreden vonnis van 30 december 2013.
6.3
De vrouw heeft tijdig, op 28 maart 2014, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
6.4
Bij de comparitie na aanbrengen voor dit hof hebben partijen gedeeltelijk overeenstemming bereikt, aldus dat zij met betrekking tot de woning het volgende zijn overeengekomen:
De man zal meewerken aan de notariële overdracht van zijn aandeel in de woning aan de vrouw op basis van een waarde van 250.000,00 euro;
De man gaat akkoord met toedeling aan de vrouw van de spaar-beleggingspolis tegen de waarde van heden 20 augustus 2014, welke waarde nog zal worden opgevraagd bij de SNS bank;
De notariële overdracht zal plaatsvinden uiterlijk 1 oktober 2014;
De vrouw verplicht zich ervoor te zorgen dat de man volledig zal worden ontslagen uit zijn verplichtingen jegens de SNS bank met betrekking tot de hypothecaire lening, die op de woning rust;
De kosten die samenhangen met de overdracht van het aandeel in de woning en met de wijziging van de hypotheek zullen ten laste van beide partijen komen, ieder voor de helft;
Omtrent de financiële afwikkeling tussen partijen zal de procedure in hoger beroep worden voortgezet. In die financiële afwikkeling zullen ook de hypothecaire lening, inclusief de actuele achterstand en de spaar-beleggingspolis worden betrokken;
Partijen komen verder overeen dat de man nog een aantal spullen uit de gezamenlijke woning kan meenemen. Het gaat om de spullen die zijn vermeld op de inboedellijst die als productie acht door de vrouw in het geding zijn [is, hof] gebracht en die zijn genoemd onder het kopje:
Hij wil nog meenemen[,] en onder het kopje:
Ouders [de ouders van geintimeerde] nog mee te nemen[curs., hof]. Deze goederen zal de man ophalen bij het terugbrengen van de kinderen op 24 augustus 2014 te 16.30 uur.”
6.5
De vrouw heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd.
Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis (met uitzondering van de beslissing opgenomen onder 3.6 van het dictum).
Voorts heeft zij het hof verzocht, opnieuw rechtdoende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“ - de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag ad € 5.000,00 ter zake van de onder waarde [onderwaarde, hof] van de gezamenlijk woning ten opzichte van de hypothecaire lening;
- de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen de helft van de aan de SNS bank verschuldigde (achterstallige) rente per datum van overdracht van de woning;
- de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag ad € 6.500,00 ter zake van de verkoopopbrengst van de camper;
- de man ter veroordelen tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te voldoen een bedrag ad € 90.638,68 uit hoofde van de geldlening d.d. 24 februari 2003, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 20 augustus 2014, datum toedeling woning aan de vrouw, te berekenen tot aan de dag der algehele voldoening;
- waarop in mindering strekt het bedrag dat de vrouw aan de man verschuldigd is ter zake van de de helft van de waarde van het aan de hypothecaire lening gekoppelde spaar- en beleggingsgedeelte te weten € 17.100,00 subsidiair € 21.040,07;
hetgeen conform de samenvatting onder punt 79 [van de memorie van grieven] ertoe leidt dat [de man] aan [de vrouw] dient te voldoen een bedrag van € 99.715,19 plus pm, subsidiair € 95.774,85 plus pm,
althans de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een zodanig bedrag als uw Hof in goede justitie vermeend te behoren;
(…)
Met veroordeling van [de man] in de kosten van beide instanties, waaronder ook de kosten van beslag, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest;”
6.6
De man heeft in zijn voorwaardelijk incidenteel appel vijf grieven aangevoerd.
Grief 1 in principaal appel (hypotheekrente-achterstand)
6.7
Grief 1 van de vrouw keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de achterstand in de betaling van de hypotheekrente voor rekening van de vrouw moet komen (omdat de vrouw in de woning woont en zij daarvan (en niet de man) het genot heeft). Volgens de vrouw dient de helft van de achterstand voor rekening van de man te komen. Zij vordert veroordeling van de man om aan haar te voldoen de helft van de achterstallige rente per datum van overdracht van de woning (zie rov. 6.5 hiervóór).
6.8
De man voert hiertegen (in zijn memorie van grieven tevens voorwaardelijk incidenteel appel van 25 november 2014) het volgende aan.
Uit de e-mail van 18 december 2014 van de notaris volgt dat de levering van de woning aan de vrouw op 22 december 2014 zal plaatsvinden en de bank de hypothecaire inschrijving tegen ontvangst van € 233.000,- zal doorhalen (prod. 4). Na telefonisch contact met de bank is duidelijk geworden dat na ontvangst van € 233.000,- de achterstand in de betalingen van de hypothecaire rente ad ongeveer € 25.000,- en de restschuld ad ongeveer € 27.000,- worden kwijtgescholden. De waarde van het spaar- en beleggingsgedeelte van de hypothecaire geldlening komt echter wel aan de bank toe.
6.9
Over deze nieuwe ontwikkelingen merkt de vrouw het volgende op (in haar memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel van 3 februari 2015).
De notariële overdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw heeft plaatsgevonden op 22 december 2014. De man is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening (pt. 3) waarvoor een bedrag van € 233.000,- werd voldaan (pt. 12
in fine). De bank heeft de waarde van het spaar- en beleggingsgedeelte verrekend (pt. 12).
Er zijn verder nog afspraken tussen de bank en de vrouw: de vrouw moet nog met de bank “afrekenen” (en zij zal nog kosten moeten maken om “de financiering” alsnog via “een” bank te regelen, teneinde weer te kunnen afwikkelen met “de” derde die “het benodigde bedrag” tijdelijk leende, pt. 12); en de bank heeft een bedrag van ongeveer € 7.000,- aan compensatie verleend (pt. 13), omdat er afspraken waren gemaakt met de bank die door de bank niet correct waren nagekomen. Deze laatste afspraak van de vrouw met de bank staat echter los van de onderlinge verhoudingen tussen partijen (pt. 13
in fine).
6.1
Het hof oordeelt als volgt.
De grief van de vrouw is achterhaald door de feiten. Na de memorie van grieven is het aandeel van de man in de woning overgedragen aan de vrouw. Zij is de enige eigenaar van de woning geworden. De vrouw heeft de stelling van de man dat de bank daarbij de achterstand in de betaling van de hypotheekrente heeft kwijtgescholden niet (voldoende gemotiveerd) betwist, zodat die stelling is komen vast te staan. Betwisting van die stelling had temeer op de weg van de vrouw gelegen nu zij de woning heeft overgenomen en zij met het oog op die overname (en de financiering van de woning nadien), naar zij zelf aanvoert, verschillende afspraken met de bank heeft gemaakt. In die afspraken geeft de vrouw onvoldoende inzicht. Met name heeft de vrouw niet aangevoerd dat die afspraken iets anders inhielden dan de man hier heeft betoogd, namelijk dat de achterstand is kwijtgescholden.
Nu ervan moet worden uitgegaan dat de achterstand is kwijtgescholden, kan de vordering van de vrouw dat de man de helft van achterstallige rente moet betalen (zie rov. 6.5 hiervóór) dan ook niet worden toegewezen.
Ten slotte, voor zover de vrouw heeft willen betogen dat de hypotheekrenteachterstand uiteindelijk volledig voor haar rekening is gekomen (en de man daarin voor de helft zou moeten bijdragen, door betaling daarvan aan haar), mist dit betoog feitelijke grondslag, nu ook hier de vrouw onvoldoende inzicht heeft gegeven in de afspraken met de bank.
Het hof merkt overigens nog op dat het de man vrijstond zijn nieuwe verweer (dat de achterstand in de betaling van hypotheekrente was kwijtgescholden) te voeren, omdat het geschil anders, kort gezegd, aan de hand van achterhaalde gegevens zou moeten worden beslist (zie, in die zin, HR 20 juni 2008, LJN BC4959, HR 19 juni 2009, LJN BI8771 en HR 23 september 2011, LJN BQ7064). De vrouw heeft, anders dan zij meent (mva in het voorw. incid. appel, pt. 1), voorts ook mogen reageren op dit nieuwe verweer, in haar memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel, en zij heeft dit feitelijk ook gedaan.
De slotsom van het voorgaande is dat grief 1 van de vrouw faalt.
Grief 2 in principaal appel (vergoedingsrecht en geldlening)
6.11
Grief 2 van de vrouw keert zich tegen rov. 2.1.4 van het bestreden vonnis, die als volgt luidt:
“Tussen partijen is voorts niet in geschil dat zij beiden een bedrag van € 90.638,68 in de woning hebben geïnvesteerd. Nu de woning aan [de vrouw] wordt toegedeeld dient zij het door [de man] geïnvesteerde bedrag van € 90.638,68 aan hem te voldoen.”
Ter toelichting op haar grief voert de vrouw het volgende aan.
Partijen hebben de woning gezamenlijk, ieder voor de helft, verkregen. De koopprijs bedroeg € 360.000,-, waarbij partijen € 260.000,- van de bank leenden en nog € 100.000,- uit eigen middelen dienden te voldoen. De vrouw beschikte uit de verkoop van haar eigen woning over een aanzienlijk bedrag, te weten € 181.277,36, en zij heeft de man “
derhalve zijn aandeel in de koopsom en overige te maken kosten geleend zodat beiden een gelijk bedrag konden dragen”. De vrouw heeft de man aldus € 90.638,68 geleend. Het overgrote gedeelte van dit bedrag werd aan de woning besteed, “
reden waarom het geld ook pas opeisbaar werd bij de toedeling c.q. verkoop van de woning”. Dit brengt echter niet mee dat de man een vergoedingsrecht heeft. Er is ook geen reden het totale verlies van het dalen in waarde van de woning volledig bij de vrouw neer te leggen. Nu het een gezamenlijke woning betreft, dienen partijen ook ieder voor de helft het risico van de waardedaling te dragen. Partijen hebben expliciet willen voorkomen dat de man op enigerlei wijze onder zijn betalingsverplichting aan de vrouw zou kunnen uitkomen, door het vastleggen van de lening in een akte geldlening en voorts door het samenlevingscontract waarin staat (artikel 6.4) dat indien en voor zover één van beiden meer betaalt voor de aanschaf van de woning de vordering op de ander voor het meerdere opeisbaar is bij einde samenleving. Ten slotte is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid als de vrouw de volledige waardedaling voor haar rekening moet nemen, terwijl zij de man met toedeling van de woning aan haarzelf behoedt voor een extreem hoge restschuld.
6.12
De man voert hiertegen het volgende aan.
De rechtbank heeft een juiste beslissing genomen door te overwegen dat de vrouw het door de man geïnvesteerde bedrag van € 90.638,68 aan hem dient te voldoen. De man heeft immers geld geïnvesteerd in de woning en die woning is aan de vrouw toegedeeld. Het was ook niet de bedoeling van partijen dat indien de woning minder waard zou worden, deze waardevermindering “volledig” voor rekening van de man zou komen.
6.13
Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft in 2003 een bedrag van € 90.638,68 geleend aan de man om te investeren in de woning. In het bekende Haviltex-arrest (13 maart 1981, NJ 1981, 635), heeft de Hoge Raad de voor uitleg van overeenkomsten aan te leggen maatstaf als volgt geformuleerd:
“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.”
Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493).
Over de bedoeling van de door partijen opgetuigde constructie (de geldlening aan de man ten behoeve van zijn investering in de woning) tast het hof in het duister. Was de geldlening bedoeld om de man slechts te laten delen in waardestijgingen van de woning die het bedrag van € 181.277,36 te boven gingen? Of hadden partijen een andere bedoeling? Wat waren de bijzondere omstandigheden van het geval (waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitleg)? (Bijvoorbeeld het feit van algemene bekendheid dat de huizenmarkt in 2003, toen de woning werd gekocht, in een hausse verkeerde – die nog zou voortduren tot 2008 toen de financiële crisis uitbrak.) Kan de notaris (schriftelijk) verklaren omtrent de bedoeling van partijen? Hebben partijen bij het aangaan van de overeenkomst gedacht aan de mogelijkheid van een waardedaling van de woning, of bevat de overeenkomst op dat punt een leemte? En zo nee, hoe kwam dan een waardedaling van de woning voor rekening van de man: naar rato van zijn investering of anderszins?
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich nader uit te laten over de vraag hoe, met toepassing van het Haviltex-criterium en rekening houdend met alle bijzondere omstandigheden van het geval, de overeenkomst van geldlening dient te worden uitgelegd.
Grief 3 in principaal appel (spaar- en beleggingspolis SNS)
6.14
Evenals grief 1, is deze grief achterhaald door de feiten. Grief 3 betreft de spaar-beleggingspolis bij SNS. De man heeft aangevoerd dat de bank de achterstand in de betalingen van de hypotheekrente van ongeveer € 25.000,- en de restschuld van ongeveer € 27.000,- heeft kwijtgescholden, waartegenover de waarde van het spaar- en beleggingsgedeelte van de hypothecaire geldlening aan de bank is toegekomen (zie reeds rov. 6.8 hiervóór). De vrouw heeft hier niets tegen ingebracht, zelfs verklaard dat de bank de waarde van het spaar- en beleggingsgedeelte heeft verrekend (zie rov. 6.9 hiervóór) en evenmin uitgelegd waarom bij die stand van zaken (kort gezegd, kwijtschelding tegenover het overgaan van de polis naar de bank) nog enige verrekening (tussen de man en de vrouw) er zake van de polis zou moeten plaatsvinden, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Grief 3 faalt mitsdien.
Grief 4 in principaal appel (camper)
6.15
Met grief 4 komt de vrouw op tegen het oordeel van de rechtbank dat de man uit hoofde van verkoop van de camper, aan de vrouw een bedrag van € 3.250,- verschuldigd is (tussenvs van 9 oktober 2013, rov. 3.5.3 en eindvs, rov. 2.2.1 jo. 3.3)
Ter toelichting op haar grief voert de vrouw het volgende aan.
De aanschafprijs van de camper (€ 7.000,-) was volledig afkomstig van de vrouw. Zij dient dan ook het volledige bedrag dat de camper bij verkoop opleverde (€ 6.500,-) te ontvangen van de man.
6.16
De man brengt hiertegen het volgende in. De camper is van gezamenlijk spaargeld aangeschaft. Het spaargeld was afkomstig van de gezamenlijke spaarrekening, die werd gevoed door de en- ofrekening van partijen. Dat gebeurde maandelijks (zie inl. dv., prod. 2). Het saldo op de spaarrekening was niet afkomstig van de ouders van de vrouw (cva, pt. 6).
6.17
Het hof stelt voorop dat de vrouw geen klacht heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de camper aan partijen gezamenlijk in eigendom toebehoorde, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Bij verdeling van die “eenvoudige” gemeenschap heeft ieder van de (ex-)samenlevers recht op vergoeding door de gemeenschap van het bedrag dat hij uit zijn privévermogen ten behoeve van de verkrijging van dat goed heeft besteed (zie de conclusie van AG Rank-Berenschot van 20 december 2013 en met name de in voetnoot 12 daarvan opgenomen verwijzingen naar rechtspraak en literatuur, ECLI:NL:PHR 2013:2374 en voorts de conclusie van AG Wissink voor HR 8 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV9539, sub nr. 2.4.1).
Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende gemotiveerd betwist dat de vrouw, kort gezegd, privévermogen heeft besteed aan de camper. De vrouw heeft evenwel aangeboden dat zij met bankafschriften kan aantonen dat zij privévermogen heeft besteed aan de camper (mvg, pt. 91) en het hof zal de vrouw toelaten tot die bewijslevering.
Grief 5 in principaal appel (de auto’s)
6.18
De rechtbank heeft de Seat toegedeeld aan de vrouw en de Peugeot aan de man. Daarbij heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 9 oktober 2013 als volgt overwogen:
“[3.4.3] (…) nu de Peugeot volgens de man inmiddels gesloopt is [, is] de precieze waarde niet meer te bepalen (…) en daarmee ook niet het bedrag waarmee de vrouw ter zake van de verdeling van de auto’s is overbedeeld. De rechtbank zal dit bedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 1.000,00 zodat de vrouw uit hoofde van de verdeling van de auto’s aan de man nog een bedrag van € 500,00 verschuldigd is.”
De grief van de vrouw keert zich tegen de door haar aan de man te betalen vergoeding van de overwaarde. De rechtbank had de waarde van de auto’s over en weer op nihil moeten stellen.
6.19
Het hof oordeelt als volgt.
Partijen zijn het er in hoger beroep over eens dat de verdeling van de auto’s heeft plaatsgevonden op 15 november 2011 (mvg, pt. 71 en mva, pt. 4.24). Zij verschillen evenwel over de waarde van de auto’s op dat moment. Volgens de vrouw waren de waardes vergelijkbaar (mvg, pt. 71); volgens de man was de auto die aan de vrouw is toegedeeld € 1.500,- meer waard dan de auto die hem is toegedeeld.
Partijen hebben beiden nagelaten hun stellingen te onderbouwen met stukken waaruit de waarde van de Seat en de Peugeot op of rond 15 november 2011 kan worden afgeleid (bijvoorbeeld een taxatie, prints van Marktplaats (waaruit blijkt voor welke prijs vergelijkbare auto’s (qua merk; bouwjaar; motortype etc.,) worden aangeboden) of een autoverzekeringspolis). Het hof is daardoor niet in staat te bepalen of van overbedeling van de vrouw sprake was. Anders dan de rechtbank zal het hof dan ook niet bepalen dat de vrouw, uit hoofde van overbedeling, een bedrag van € 500,- verschuldigd is aan de man. In zoverre slaagt derhalve de grief van de vrouw.
De overige grieven
6.2
De beslissingen op grief 6 in principaal appel (totaalbedrag dat de vrouw aan de man dient te voldoen), grief 7 in principaal appel (proceskosten) en het voorwaardelijk incidenteel appel zijn (mede) afhankelijk van de nog te nemen beslissingen op de grieven 2 en 3 in principaal appel, zodat het hof (ook) deze beslissingen zal aanhouden.
6.21
Op grond van het voorgaande wordt thans als volgt beslist.

7.De beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 7 juni 2016 voor:
- akte aan de zijde van beide partijen met de hiervóór in rov. 6.13 vermelde doeleinden, waarna partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
- het overleggen door de vrouw van de bankafschriften met de hiervóór in rov. 6.17 vermelde doeleinden, waarna de man in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Vossestein, M.J. van Laarhoven en M.C. Bijleveld-van der Slikke en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 mei 2016.
griffier rolraadsheer