ECLI:NL:GHSHE:2016:1861

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
200 175 978_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in echtscheidingsprocedure tussen Nederlandse en Marokkaanse partijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank zich bevoegd verklaarde om kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding van de man. De vrouw, die in hoger beroep ging, betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en voerde aan dat zij eerder een echtscheidingsverzoek had ingediend in Marokko. De man stelde daarentegen dat de procedure in Marokko pas op een latere datum aanhangig was gemaakt, na de indiening van zijn verzoek in Nederland. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2016 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de relevante documenten en verklaringen beoordeeld, waaronder een verklaring van de griffie van de rechtbank in Nador, Marokko. Het hof concludeerde dat de vrouw niet had aangetoond dat haar verzoekschrift eerder was ingediend dan dat van de man. Daarom bevestigde het hof de beslissing van de rechtbank en verklaarde de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek van de man kennis te nemen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd en het meer of anders verzochte werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 12 mei 2016
Zaaknummer: 200.175.978/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/278984 FA RK 14-1858
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.G. Matze,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L. de Rijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2015, heeft de vrouw het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zich (alsnog) onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van het inleidend verzoekschrift.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 oktober 2015, heeft de man verzocht de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Matze;
  • de man, bijgestaan door mr. De Rijk.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 31 maart 2016.
3. De beoordeling
3.1.
Partijen zijn op 22 juli 1989 met elkaar gehuwd te [plaats] in Marokko. Uit het huwelijk van partijen zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren.
3.2.
Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank zich bevoegd verklaard kennis te nemen van het door de man ingediende verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen en de overige door partijen ingediende stukken.
3.4.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vrouw voert - kort samengevat - het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw pas op 18 april 2014 een echtscheidingsprocedure aanhangig heeft gemaakt bij de rechtbank in Nador. Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 16 januari 2014 ingediend, hetgeen daaruit blijkt dat het verzoekschrift op die datum is gedateerd en op de kwitantie van de Marokkaanse advocaat staat vermeld dat hij het verzoekschrift op 16 januari 2014 heeft ingediend. De schriftelijke verklaring van de griffie van de rechtbank te Nador, Marokko, is overduidelijk niet correct, dan wel niet correct vertaald. Immers deze verklaring, afgegeven op 17 maart 2014, luidt dat de vrouw op 18 april 2014, aldus een maand later, dossiernummer 14/11/1017 heeft ingediend. Als de vrouw in Marokko de echtscheiding aanvraagt, vangt de echtscheidingsprocedure aan met een verzoekschrift waarna er een verplichte verzoeningsperiode gaat lopen. De rechtbank heeft ten onrechte deze wettelijke verzoeningsperiode buiten de procedure gehouden.
3.6.
De man voert - kort samengevat - aan dat als uitgangspunt dient te gelden dat de procedure die de vrouw in Marokko is gestart pas op 18 april 2014 aanhangig is gemaakt, dus nadat de man in Nederland de echtscheidingsprocedure aanhangig heeft gemaakt.
Voor zover het hof van oordeel is dat de vrouw haar verzoekschrift op 16 januari 2014 bij de rechtbank te Nador heeft ingediend, stelt de man zich op het standpunt dat, gelet op de wettelijke verzoeningsperiode, de procedure pas na deze verzoeningsperiode en dus pas op 18 april 2014 daadwerkelijk als aanhangig kan worden beschouwd. In de wettelijke verzoeningsperiode kan immers nog verzoening plaatsvinden, waardoor de procedure niet gestart hoeft te worden.
Voor zover het hof van oordeel is dat er door de vrouw voor 17 maart 2014 in Marokko een procedure is gestart, stelt de man zich op het standpunt dat de Marokkaanse procedure geen echtscheidingsprocedure betreft, maar een alimentatieprocedure.
3.7.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij het inleidend verzoekschrift in de door haar als echtscheidingszaak aangeduide procedure in Marokko heeft ingediend vóórdat de man de echtscheidingsprocedure in Nederland is gestart. Het door de vrouw in kopie overgelegde verzoekschrift is weliswaar gedateerd op 16 januari 2014, doch hieruit volgt niet dat dit verzoekschrift ook op diezelfde dag is ingediend. Andere officiële documenten die aanknopingspunten bieden voor genoemde datum - een kwitantie van de advocaat van de vrouw is niet als zodanig te kwalificeren - zijn niet overgelegd.
Daarentegen wordt in de beschikking van de rechtbank te Nador, Marokko, overwogen dat het verzoekschrift op 18 april 2014 ter griffie van de rechtbank is gedeponeerd. Ook uit de schriftelijke verklaring van de griffie van genoemde rechtbank - wat er ook zij van de vermelde datum van afgifte van deze verklaring - is op te maken dat het verzoek van de vrouw op 18 april 2014 is ingediend.
Gelet hierop zal het hof in navolging van de rechtbank 18 april 2014 aanhouden als datum van indiening van het verzoek van de vrouw bij de rechtbank te Nador, Marokko. Nu de man zijn echtscheidingsverzoek op 17 maart 2014 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant aanhangig heeft gemaakt, volgt hieruit dat het verzoek van de man eerder is ingediend dan het verzoek van de vrouw. De Nederlandse rechter is derhalve bevoegd van het verzoek van de man kennis te nemen.
Tenslotte overweegt het hof dat uit de door de vrouw overgelegde stukken naar het oordeel van het hof niet zonder meer blijkt dat de door de vrouw in Marokko aanhangig gemaakte procedure een echtscheidingsverzoek behelst of behelsde.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 juni 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en
A.E. van Solinge en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.