Zoals hiervoor is overwogen, heeft als uitgangspunt te gelden dat [minderjarige] en de man er beiden belang bij hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
Het hof is van oordeel dat de moeder niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de erkenning van [minderjarige] door de man de ongestoorde verhouding van de moeder tot [minderjarige] zodanig zou schaden, dan wel dat er een reëel risico hierop zou bestaan, dat daardoor de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang zou kunnen komen.
De moeder is in behandeling geweest bij een psycholoog, mevrouw [psycholoog] . Thans heeft de moeder nog gesprekken met haar huisarts. Op grond van het in hoger beroep door de moeder overgelegde verslag van mevrouw [psycholoog] van 11 oktober 2015 stelt het hof vast dat bij de moeder destijds sprake was van verschillende lichamelijke (slecht slapen, weinig energie) en depressieve klachten die werden veroorzaakt door angst die de moeder ervaarde in relatie tot de mogelijke erkenning van [minderjarige] door de man en de eventuele omgang tussen de man en [minderjarige] . Het hof stelt voorts vast dat de moeder zich al in december 2014 tot mevrouw [psycholoog] heeft gewend met depressieve klachten, die - zo stelt de moeder - waren terug te voeren op haar relatie met de man.
Het hof leest in voormeld verslag van mevrouw [psycholoog] dat het niet onrealistisch is dat de moeder bij erkenning niet meer voldoende in staat zal zijn zich te richten op het welzijn van zichzelf of van [minderjarige] . Het hof is evenwel van oordeel dat uit genoemd verslag in onvoldoende mate valt af te leiden dat te verwachten is dat de moeder door de erkenning in een zodanige onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij ten gevolge hiervan niet meer in staat is om [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft. De moeder heeft ook zelf ter zitting van het hof verklaard dat zij, ondanks de ervaren stress, de opvoeding van [minderjarige] aan kan.
Het hof kan enkel vaststellen dat de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning van [minderjarige] door de man en dat zij mede in verband hiermee een beroep op deskundige hulp heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de moeder met behulp van de hulpverlening haar weerstand en negatieve gevoelens ten opzichte van de erkenning niet zodanig zou kunnen leren beheersen dat [minderjarige] hier geen nadelige gevolgen van ondervindt. Uit de verklaring van de moeder tijdens de mondelinge behandeling van het hof blijkt dat het met [minderjarige] goed gaat. Dat de erkenning enige weerslag op [minderjarige] zal hebben, is te verwachten, maar er is geen aanwijzing dat hierdoor de belangen van [minderjarige] in zodanige mate zullen worden geschaad dat zulks aan de erkenning van [minderjarige] in de weg staat.
Daarbij komt dat het hof ervan uit gaat dat de moeder door haar huisarts wordt begeleid in het beheersen van haar angstgevoelens.
Zelfs al zouden de beschuldigingen van de moeder aan het adres van de man geheel of gedeeltelijk gegrond zijn, dan nog acht het hof deze onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de erkenning de ongestoorde verhouding van de moeder met [minderjarige] in belangrijke mate zal schaden dan wel dat deze erkenning door de man anderszins zodanig negatieve gevolgen zal hebben voor [minderjarige] dat aangenomen moet worden dat de erkenning aan de evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] in de weg zal staan.