In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 217 Rv, waarbij de gemeente Terneuzen als appellante in de hoofdzaak optrad. De gemeente was in hoger beroep gegaan tegen vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder in 2013 en 2015 waren gewezen. De gemeente vorderde in het incident de toelating van [eiser 1] c.s. als gevoegde partij. De eisers stelden dat zij nadelige gevolgen zouden ondervinden van de uitkomst van de procedure, omdat de gemeente een verharde speelkooi in gebruik wilde nemen, wat hen hinder zou opleveren in hun woonomgeving.
Het hof heeft vastgesteld dat de gemeente geen bezwaar had tegen de gevorderde voeging en dat [eiser 1] c.s. voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij belang hadden bij de voeging. Het hof oordeelde dat de eisen van een goede procesorde niet in de weg stonden aan de toewijzing van de vordering. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor beraad, met een aanhouding van verdere beslissingen.
Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor voeging in hoger beroep verduidelijkt, evenals de rol van de betrokken partijen in civiele procedures.