In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een contactregeling tussen de vader en hun minderjarige kind is vastgesteld, met een dwangsom voor de moeder bij niet-nakoming. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F.L.J. van Vloten, verzet zich tegen de dwangsombepaling van € 250,- per keer dat zij niet meewerkt aan de regeling, met een maximum van € 10.000,-. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. van Vugt, verzoekt de beschikking in stand te laten. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 april 2016, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.
De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige bij de moeder woont en dat de vader onder begeleiding van de Mutsaersstichting contact heeft met het kind. De moeder stelt dat zij altijd heeft meegewerkt aan de omgang en dat de dwangsombepaling onterecht is, omdat deze onvoldoende is gemotiveerd. De vader daarentegen betoogt dat de moeder niet altijd haar medewerking heeft verleend en dat de dwangsom noodzakelijk is om de omgang te waarborgen.
Het hof overweegt dat de rechtbank terecht een dwangsom heeft opgelegd, gezien de belangen van het kind en de noodzaak om de omgang te waarborgen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de dwangsombepaling wordt gehandhaafd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.