ECLI:NL:GHSHE:2016:2095

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
200.186.342_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De ouders, aangeduid als de moeder en de vader, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 november 2015 aangevochten, waarin hun gezag over het kind was geschorst en de GI (Gecertificeerde Instelling) was benoemd tot voogdes. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 april 2016, waarbij de moeder niet verscheen, maar de vader en vertegenwoordigers van de raad en de GI wel aanwezig waren.

De ouders voerden aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kind te dragen. De moeder stelde dat zij bezig was haar leven op orde te krijgen en dat zij weer voor haar kind kon zorgen met de juiste hulpverlening. De vader was van mening dat de GI onvoldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijkheden van een netwerkpleeggezin.

De raad en de GI stelden echter dat het in het belang van het kind was om niet terug te keren naar de ouders, gezien de voorgeschiedenis van instabiliteit en de huidige situatie. Het hof oordeelde dat het gezag van de ouders terecht was beëindigd, omdat het welzijn van het kind voorop staat. De ouders waren niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 mei 2016
Zaaknummer : 200.186.342/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/297073 / FA RK 15-4196
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
en
[appellant] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de moeder, respectievelijk de vader, tezamen ook de ouders,
advocaat: mr. P.W.J.C. van Peer,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie Eindhoven,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
de heer en mevrouw [pleegouder] (hierna te noemen: de pleegouders).
In haar hoedanigheid als omschreven in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek is in de procedure gekend:
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 november 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 februari 2016, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de ouders te herstellen in het gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [kind] .
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van Peer;
-de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] .
Aan de heer [begeleider moeder] , begeleider van de moeder vanuit Lunet zorg, is bijzondere toegang tot de zitting van het hof verleend.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De pleegouders zijn, met bericht van verhindering, evenmin verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de pleegouders
d.d. 2 april 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] [kind] (hierna te noemen: [kind] ) geboren.
3.2.
[kind] heeft vanaf 26 mei 2015 tot 26 augustus 2015 onder toezicht van de GI gestaan en is in die periode op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst geweest.
[kind] is eerder uithuisgeplaatst geweest in de periode vanaf januari 2012 tot februari 2014.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2015 zijn de ouders met ingang van 25 augustus 2015 in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [kind] geschorst en is de GI met de voorlopige voogdij over [kind] belast.
Het hof beschikt niet over deze beschikking.
3.4.
[kind] verblijft sinds 26 mei 2015 in het gezin van de pleegouders.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders over [kind] beëindigd en de GI tot voogdes over [kind] benoemd.
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind] te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [kind] aanvaardbaar te achten termijn. De bezoeken die plaatsvinden tussen de moeder en [kind] verlopen niet goed, omdat de moeder [kind] te weinig ziet. Volgens de psychiater van de moeder kan de moeder weer voor [kind] zorgen als zij dezelfde hulpverlening als in het verleden krijgt toen [kind] weer thuis geplaatst is.
De moeder is doende haar leven op orde te krijgen. Haar bewindvoering is beëindigd, zij heeft zich aangemeld bij Novadic Kentron, is begonnen met een cursus Nederlands en er is wederom woonbegeleiding door Lunetzorg gestart. De moeder ziet nu in dat zij moet samenwerken met de hulpverlening en niet tegenwerken.
Op grond van het voorgaande is de moeder van mening dat zij nog een kans moet krijgen.
De vader heeft ter zitting verklaard dat hij het niet eens is met de plaatsing van [kind] in het huidige pleeggezin. De vader vindt het daarom moeilijk om [kind] in het pleeggezin te bezoeken. Volgens de vader heeft de GI onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van het netwerkpleeggezin in [woonplaats(GB)] .
3.8.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - aan dat het niet in het belang van [kind] is dat zij weer bij de moeder gaat wonen. De raad bepleit bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
3.9.
De GI voert ter zitting - kort samengevat- het volgende aan. Eind mei 2015 heeft de GI besloten dat het opvoedperspectief van [kind] in het huidige pleeggezin ligt. De GI heeft in de afgelopen periode gesproken met de oom en tante van [kind] , die in [woonplaats(GB)] wonen en die hadden gezegd een rol te willen spelen bij de opvoeding en verzorging van [kind] , maar de GI acht het niet in het belang van [kind] om haar hechtingsproces bij de huidige pleegouders te doorbreken.
De moeder heeft eenmaal in de maand contact met [kind] . De moeder komt de afspraken goed na en de contacten verlopen positief. De vader heeft in september 2015 voor het laatst contact gehad met [kind] .
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Het gezag van de ouder kan ook worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits voldaan is aan lid 1.
3.11.
Vaststaat dat bij beschikking van 25 augustus 2015 het gezag van de ouders over [kind] is geschorst.
3.11.1.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [kind] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en dat voldoende is komen vast te staan dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [kind] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog aan toe dat ook indien in aanmerking wordt genomen dat er sprake is van een positieve ontwikkeling aan de zijde van de moeder, zoals door haar wordt gesteld, dit er niet aan afdoet dat [kind] voor haar toekomstperspectief en haar welzijn niet langer afhankelijk mag zijn van het wel en wee en het functioneren van de moeder, gelet op de voorgeschiedenis van de zaak die gekenmerkt wordt door instabiliteit aan de zijde van de moeder en vele wisselingen van de verblijfplaats van [kind] .
Zicht op beschikbaarheid als opvoeder is er aan de zijde van de moeder al zeer lange tijd niet, terwijl ook de vader niet in staat is gebleken de rol van opvoeder zelfstandig, dus onafhankelijk van hoe de moeder functioneert, op zich te nemen. De vader heeft er blijk van gegeven onvoldoende inzicht hebben in de problemen rond de ontwikkeling en opvoeding van [kind] . Dit blijkt ook uit het feit dat hij niet meewerkt aan de door de GI ingestelde bezoekregeling omdat hij het niet eens is met de plaatsing van [kind] in het pleeggezin. De vader heeft [kind] voor het laatst gezien in september 2015.
Het hof kent onder de gegeven omstandigheden doorslaggevende betekenis toe aan het belang van [kind] bij duidelijkheid over haar toekomstperspectief en beëindiging van de onzekerheid daaromtrent.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 november 2015;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.C. Bijleveld - van der Slikke en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.