ECLI:NL:GHSHE:2016:2203

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
200.187.968/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van twee appellanten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 10 maart 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellanten hun verplichtingen niet naar behoren waren nagekomen en bovenmatige schulden hadden laten ontstaan. De appellanten, die in hoger beroep gingen, stelden dat het ontstaan van de schulden niet verwijtbaar was en dat zij niet op de hoogte waren van de boedelachterstand.

Het hof heeft de zaak gevoegd behandeld en de mondelinge behandeling vond plaats op 25 mei 2016. Tijdens deze zitting zijn de appellanten en de bewindvoerder gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten zich vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling niet hebben gehouden aan de informatieverplichtingen en dat er geen verbetering is opgetreden, ondanks eerdere verlengingen van de regeling. De nieuwe schulden waren verder opgelopen, en de appellanten hadden niets afgedragen aan de boedel, wat leidde tot een aanzienlijke boedelachterstand.

Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moest worden beëindigd. De appellanten hebben onvoldoende argumenten aangedragen om de beslissing van de rechtbank te weerleggen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis waarvan beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 2 juni 2016
Zaaknummer : 200.187.968/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/11/848 R en C/02/11/849 R
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant],

2. [appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante],
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Breda) van 10 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 maart 2016, hebben [appellant] en [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en het verzoek tot tussentijdse beëindiging af te wijzen.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] en [appellante], bijgestaan door mr. van der Laan,
- de heer [de bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 19 april 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 3 mei 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 11 mei 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 18 mei 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 23 mei 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 2 november 2011 is ten aanzien van [appellant] en [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis van 30 oktober 2014 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling verlengd tot 2 november 2016 of zoveel eerder als de nieuwe schulden en de boedelachterstanden zijn voldaan.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 27 januari 2016 tussentijds beëindigd, nu [appellant] en [appellante] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren en bovenmatige schulden doen of laten ontstaan.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeren [appellant] en [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] en [appellante] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] en [appellante] stellen dat het ontstaan van de schulden niet verwijtbaar is en dat zij (een gedeelte) van de genoemde toeslagen niet hebben aangevraagd en ook niet hebben ontvangen.
[appellant] en [appellante] betwisten de nieuwe schulden, althans de hoogte daarvan.
Ten aanzien van de boedelachterstand zijn [appellant] en [appellante] van mening dat zij hiervan niet op de hoogte waren.
3.4.
De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] en [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en/of van het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en/of van het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.5.2.
Uit de inhoud van de processtukken, meer in het bijzonder de voortgangsverslagen van de bewindvoerder van respectievelijk 24 mei 2012, 29 november 2012, 29 mei 2013, 29 november 2013, 27 mei 2014 en 16 oktober 2014 is het hof gebleken dat [appellant] en [appellante] zich vanaf de aanvang van de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet hebben gehouden aan de aan hen opgelegde uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting.
Het hof stelt voorts vast dat er, ook nadat de rechtbank bij vonnis van 30 oktober 2014 het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] had afgewezen en de termijn van de schuldsaneringsregeling had verlengd met twee jaar, geen verbetering is opgetreden in de gedragingen van [appellant] en [appellante]. Blijkens de voortgangsverslagen van de bewindvoerder van 27 juli 2015 en 26 januari 2016 hebben [appellant] en [appellante] andermaal nagelaten de bewindvoerder te informeren over al hetgeen dat van belang is voor een doelmatige uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Van deze gedragingen kan [appellant] en [appellante] een zodanig ernstig verwijt worden gemaakt dat deze omstandigheid op zichzelf beschouwd voldoende grond oplevert om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
3.5.3.
Voorts stelt het hof vast dat de rechtbank bij vonnis van 30 oktober 2014 de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] heeft verlengd met twee jaar, zulks om [appellant] en [appellante] in de gelegenheid te stellen de nieuw ontstane schulden van
€ 2.239,41 en de boedelachterstand van € 4.090,73 in te lopen.
Blijkens de brief van de bewindvoerder van 11 mei 2016 zijn de nieuwe ontstane schulden echter verder opgelopen naar € 15.522,87, onder meer omdat [appellant] en [appellante] gedurende een substantiële periode de motorrijtuigenbelasting niet hebben betaald. Verder blijkt daaruit dat [appellant] en [appellante] niets hebben afgedragen aan de boedel met als gevolg dat de boedelachterstand per laatst vermelde datum € 5.069,36 bedraagt (bijlagen 2 en 10 bij brief van de bewindvoerder van 11 mei 2016). Ook van deze beide gedragingen kan [appellant] en [appellante] een zodanig ernstig verwijt worden gemaakt dat er naast de niet nakoming van de inlichtingenverplichting ook voldoende extra gronden zijn om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
3.6.
Hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt, heeft geoordeeld dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] tussentijds te beëindigen.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, A.P. Zweers-van Vollenhoven en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016.