In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de appellant om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, dat op 14 maart 2016 was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de appellant te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2016 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. G. Tajjiou, zijn standpunten toegelicht. De appellant voerde aan dat hij arbeidsongeschikt was en dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld door de rechtbank. Hij stelde dat hij sinds september 2014 gebruik maakte van budgetbeheer en onder begeleiding stond van een jobcoach om hem te helpen bij het vinden van werk.
Het hof heeft de argumenten van de appellant in overweging genomen, maar oordeelde dat het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling prematuur was. Het hof concludeerde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen. Het hof benadrukte dat de appellant eerst een substantiële periode actief en aantoonbaar moest solliciteren naar betaalde arbeid om aan te tonen dat hij de belangen van zijn schuldeisers serieus nam. Het hof bekrachtigde uiteindelijk het vonnis van de rechtbank.