Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,,
Stichting Directiepensioenfonds [stichting directiepensioenfonds] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.Het verdere verloop van de procedure
10.De verdere beoordeling
De aanspraken van de deelnemer inclusief die ten behoeve van de na te laten betrekkingen zullen naar evenredigheid van hun grootte - zoveel en zolang als noodzakelijk zal blijken – worden verminderd, zodra bij het bestuur de verwachting is ontstaan dat het fonds gezien zijn financiële toestand zijn verplichtingen niet integraal zal kunnen nakomen, ...”.Geïntimeerden wijzen er op dat de deskundige heeft berust in de betwisting door de advocaat van de stichting dat de pensioenaanspraken van de man en de vrouw in gelijke mate zouden moeten worden verminderd. Het hof leest echter niet een berusting in hetgeen hij stelt. De deskundige wijst het hof er op dat aan de kennelijke conclusie van het bestuur van de stichting dat verlaging van de pensioenaanspraken niet noodzakelijk was geen duidelijk beleid ten grondslag lag. In de slotopmerkingen stelt de deskundige naar aanleiding van een nadrukkelijke vraag aan de zijde van appellante dat eerder in het rapport is aangegeven welke verbeteringen het bestuur van de stichting in ieder geval moet doorvoeren om het pensioenfonds adequaat te kunnen besturen. De deskundige heeft eerder gewezen op de noodzaak dat het bestuur van de stichting haar beleid vooraf onderbouwd voorlegt aan de belanghebbenden en achteraf op een duidelijke wijze verantwoording dient af te leggen over dat beleid en de behaalde resultaten. De deskundige is derhalve van oordeel dat de vaststelling achteraf van het bestuur dat de resultaten van de stichting van de afgelopen jaren geen aanleiding vormen het beleid bij te stellen niet getuigt van een adequaat beleid in voornoemde zin. Het hof wijst hierbij op de conclusie van de deskundige onder 2.1 van het deskundigenbericht dat de algemene reserve van het fonds negatief is en dat er conform de balans einde 2012 onvoldoende vermogen is om bij een toekomstig rendement van 4 % aan de verplichtingen te voldoen.