ECLI:NL:GHSHE:2016:2320

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
200 180 346_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. H.P. Janssen-Wikkers, heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van 13 augustus 2015 te vernietigen en om gezamenlijk met de moeder, vertegenwoordigd door mr. I. Ligtelijn-Huisman, belast te worden met het ouderlijk gezag. De Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in deze procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 april 2016, waarbij zowel de vader als de moeder en de raad werden gehoord.

De vader heeft in zijn grieven aangevoerd dat het raadsonderzoek niet grondig was uitgevoerd en dat het in het belang van het kind is dat hij mede met het gezag wordt belast. Hij heeft zijn betrokkenheid bij de opvoeding van het kind benadrukt en aangegeven dat hij wil meebeslissen over belangrijke zaken. De moeder heeft echter betoogd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is, gezien de onenigheid tussen de ouders en de kwetsbare opvoedingssituatie.

Het hof heeft overwogen dat de opvoedingssituatie van het kind nog broos is en dat er een risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat de situatie eerst verder moet stabiliseren voordat gezamenlijk gezag kan worden overwogen. De ouders zijn in staat gebleken om in een mediationtraject tot overeenstemming te komen over bepaalde zaken, maar het hof achtte het risico te groot om nu al gezamenlijk gezag toe te kennen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 juni 2016
Zaaknummer: 200.180.346/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/191239 / FA RK 14-1367
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.P. Janssen-Wikkers,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. I. Ligtelijn-Huisman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 augustus 2015 en naar de beschikkingen van die rechtbank van 22 oktober 2014 en
11 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 november 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking van 13 augustus 2015 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] toe te wijzen;
  • het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige toe te wijzen, waarbij [minderjarige] gedurende een weekend in de veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend bij de vader verblijft en de vader [minderjarige] van school ophaalt en hem naar school brengt en waarbij [minderjarige] de helft van de vakanties en de feestdagen bij de vader zal zijn en de planning daarvan steeds in januari van het betreffende jaar zal plaatsvinden.
2.2.
Er is geen verweerschrift ter griffie van het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Janssen-Wikkers;
-de moeder, bijgestaan door mr. Ligtelijn-Huisman;
-de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de door de advocaat van de moeder ter zitting overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de buitenhuwelijkse - inmiddels verbroken - relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder heeft het gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader, de heer [stiefvader] .
Vanaf februari 2011 heeft [minderjarige] regelmatig omgang met de vader.
3.2.
Bij verzoekschrift, ingediend ter griffie van de rechtbank op 6 mei 2014, heeft de vader de rechtbank verzocht hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] en voorts een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] een weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij de vader zal verblijven en waarbij de vader [minderjarige] van school ophaalt en naar school brengt.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Bij beschikking van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank een zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] vastgesteld en de raad verzocht rapport en advies uit te brengen omtrent het gezag over [minderjarige] .
3.4.
De raad heeft op 5 januari 2015 rapport en advies uitgebracht. De raad heeft geadviseerd het verzoek van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag af te wijzen.
3.5.
Bij beschikking van 11 juni 2015 heeft de rechtbank de zaak in de stand waarin deze zich bevond doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De vader heeft twee grieven tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd. Grief 1 ziet op het gezag, grief 2 op de omgangsregeling tussen de vader en de moeder ten aanzien van [minderjarige] .
Met partijen is ter zitting besproken dat nu gebleken is dat de vader en de moeder in een mediationtraject overeenstemming hebben bereikt over de omgangsregeling, de daarop betrekking hebbende grief geen bespreking meer behoeft. Partijen hebben hiermee ingestemd.
3.8.
De vader voert met grief 1 - kort samengevat - het volgende aan.
De vader werpt op de eerste plaats op dat het raadsonderzoek niet grondig is uitgevoerd, omdat er geen gezamenlijk gesprek met de ouders heeft plaatsgevonden. Afzonderlijke gesprekken geven een eenzijdig beeld.
De vader stelt zich voorts op het standpunt dat - anders dan de rechtbank heeft beslist - het in het belang van [minderjarige] is dat de vader mede wordt belast met het ouderlijk gezag. Gezamenlijk ouderlijk gezag is het uitgangspunt van de wetgever en de in de wet voorziene uitzonderingssituaties doen zich in het onderhavige geval niet voor. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat wordt voldaan aan het zogenaamde klemcriterium.Twistpunten tussen partijen worden door de moeder sterk aangedikt. De vader heeft ter zitting een toelichting gegeven op zijn handelen inzake de zwemlessen van [minderjarige] , een aantal medische kwesties en kleding van [minderjarige] .
De vader wil bij het nemen van belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige] betrokken worden, juist wanneer de ouders over die kwesties verschillend denken.
Daarnaast acht de vader het van belang dat hij mede met het gezag wordt belast voor het geval de moeder iets ernstigs zou overkomen of wanneer de moeder verder weg zou willen verhuizen.
De vader is een betrokken vader, die nauwe contacten onderhoudt met de school van [minderjarige] en samen met de moeder deelneemt aan gesprekken bij het Centrum voor Jeugd en Gezin. De vader is ook betrokken bij de binnenkort op te starten speltherapie van [minderjarige] .
Tussen de ouders vindt behoorlijk overleg over [minderjarige] plaats. Onlangs heeft [minderjarige] vier weken bij de vader verbleven wegens een noodsituatie aan de kant van de moeder. De ouders hebben voorts bij de mediator overeenstemming bereikt over een aantal belangrijke zaken aangaande [minderjarige] .
3.9.
De moeder brengt daar - kort samengevat - het volgende tegen in. De rechtbank heeft overeenkomstig het advies van de raad een juiste beslissing genomen. De vader heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij om een einde te maken aan de strijd niet in hoger beroep zou gaan.
Ook in de periode na de uitspraak in eerste aanleg is de vader eigenmachtig blijven handelen bijvoorbeeld ten aanzien van de zwemlessen van [minderjarige] , een aantal medische kwesties en de meegegeven kleding van [minderjarige] . De moeder voelde zich hierdoor onder druk gezet, er ontstond onrust in de thuissituatie van de moeder en [minderjarige] raakte voortdurend in de knel. Nu de moeder het eenhoofdig gezag heeft, is er al vaak strijd tussen partijen. Als de vader mede met het ouderlijk gezag wordt bekleed, zal de strijd tussen partijen alleen maar toenemen.
Partijen kunnen alleen maar communiceren door middel van een omgangschriftje. Elk gesprek in het mediationtraject is met ruzie gepaard gegaan.
De moeder en de stiefvader hebben een andere opvoedingsstijl dan de vader. Het is van groot belang dat het fragiele evenwicht gehandhaafd blijft en niet verstoord wordt door de vader mede met het gezag over [minderjarige] te bekleden.
3.10.
De raad heeft ter zitting - in het kort - het volgende verklaard. Kennelijk heeft de raadsonderzoeker het houden van een gezamenlijk gesprek met de ouders niet noodzakelijk geacht. De raad persisteert bij zijn schriftelijke advies. Het is van groot belang dat de broze balans tussen de betrokkenen niet wordt verstoord. Er is thans nog geen sprake van een stabiel evenwicht. Mogelijk zal hiervan in de toekomst wel sprake zijn.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.2.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke onderlinge communicatie en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat hij niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader en de moeder op dit moment in staat zijn om op een redelijke manier met elkaar overleg te voeren over enkele specifieke zaken die [minderjarige] aangaan. Zo zijn de ouders erin geslaagd om in een mediationtraject tot overeenstemming te komen over een ouderschapsplan. Ter zitting van het hof zijn de ouders voorts nog aanvullend overeengekomen dat de moeder niet met [minderjarige] uit Limburg zal verhuizen.
Uit het rapport van de raad komt voorts naar voren dat de door de moeder over [minderjarige] in overleg met de stiefvader genomen beslissingen steeds in het belang van [minderjarige] zijn geweest en dat de moeder daarbij in voldoende mate rekening heeft gehouden met de belangen van de vader. Zo heeft de moeder recentelijk overleg met de vader gevoerd toen er aan haar kant sprake was van een instabiele situatie, hetgeen erin heeft geresulteerd dat [minderjarige] gedurende enkele weken bij de vader heeft verbleven.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de opvoedingssituatie van [minderjarige] nog kwetsbaar en broos is. Daarbij speelt de voorgeschiedenis van de zaak met de daarmee verbonden belangen en emoties een rol alsmede de bijzondere omstandigheid dat de ouders geen verleden kennen waarin zij in een affectieve relatie met elkaar hebben samengewoond. Het hof acht op dit moment het risico te groot dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders wanneer de ouders in gezamenlijk overleg beslissingen van enig belang over [minderjarige] dienen te nemen.
Het hof gaat ervan uit dat op termijn de situatie rondom [minderjarige] zodanig in balans zal raken dat overeenkomstig het uitgangspunt van de wetgever gezamenlijk gezag over [minderjarige] in zijn belang zal zijn. De huidige ontwikkeling dient zich daarvoor eerst verder voort te zetten en te stabiliseren. De moeder dient in relatie tot de vader nog meer haar weg te vinden bij het nemen van belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige] en de vader dient hiertoe de moeder de ruimte te geven. Hij zou geen nieuwe stappen in de richting van gezamenlijk gezag over [minderjarige] dienen te zetten voordat de situatie in evenwicht en daarvoor rijp is.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof thans de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 augustus 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld - van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016.