“Ter voorbereiding van dit getuigenverhoor heb ik de stukken van de eerste aanleg gelezen. Ik ben inmiddels bijna twee jaar met pensioen.
Ongeveer drie jaar geleden is mevrouw [geïntimeerde] bij mij gekomen. In eerste instantie ging het over de alimentatie ten behoeve van de kinderen. Het ging met name om de vraag of met betrekking met de kinderalimentatie afspraken gemaakt konden worden. Later is ook de verdeling aan de orde gekomen. Mevrouw vertelde mij dat er afspraken waren gemaakt. Ik ben zelf niet betrokken geweest bij de onderhandelingen daarover.
Mevrouw deelde mij mee dat zij en haar ex-partner overeengekomen waren dat de woning aan meneer zou worden toebedeeld en dat hij daar zou blijven wonen. Voorts deelde zij mee dat meneer bij wijze van overbedeling een bedrag van 20 000 euro zou betalen.
Ik heb toen tegen mevrouw gezegd dat het verstandig zou zijn wanneer zij samen met meneer een keer bij mij zou komen, zodat wij samen over de alimentatie en de verdeling met elkaar konden praten. Het doel was er onderling uit te komen. Dat leek mij ook mogelijk, nu er geen grote conflicten waren. Meneer en mevrouw zijn beiden bij mij op kantoor geweest. Dat was kort na de eerste afspraak met mevrouw.
Tijdens het gesprek met meneer en mevrouw zijn zowel de alimentatie als verdeling aan de orde gekomen. Ten aanzien van de verdeling bevestigde meneer dat de afspraak zoals die ik hiervoor heb omschreven was gemaakt. Aan de orde kwam nog dat het bedrag van 20 000 euro tot stand was gekomen na de taxatie door makelaar [makelaar]. Ter sprake kwam dat [makelaar] de vaste makelaar van meneer was.
Meneer is als eerste weggegaan. Ik heb daarna nog gesproken met mevrouw en toen opgemerkt dat het prettig was dat meneer had erkend dat de hiervoor gemaakte afspraak met betrekking tot de verdeling was gemaakt, nu er niets op papier stond, zodat dit punt geregeld was.
Ik heb in de conclusie van antwoord in eerste aanleg vermeld dat mij is meegedeeld dat die afspraak zoals hiervoor vermeld tussen partijen was gemaakt. Ik zou dat natuurlijk nooit zo opnemen als dat niet juist zou zijn. Dan zou ik tuchtrechtelijk fout gehandeld hebben.
Ik heb op een gegeven moment op verzoek van mevrouw bij meneer aan de bel getrokken toen de verdeling niet werd afgewikkeld. U houdt mij twee brieven van mijn hand voor van 1 februari 2012 en 14 maart 2012. Die zal ik geschreven hebben, al herinner ik mij dat nu niet meer zo precies.
Wat er daarna is gebeurd weet ik niet meer precies. Mij staat wel bij dat meneer tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank de afspraak heeft bevestigd. Mevrouw is overigens ook nog weleens met haar vader bij mij op kantoor geweest. Ook haar vader bevestigde de afspraak.
Ik kan mij niet herinneren of er concrete afspraken over de betaling van 20 000 euro zijn gemaakt. De afspraak was dat er 20 000 euro in contanten betaald zou worden, op het moment dat de woning aan meneer zou worden toebedeeld. Over termijnen is niet gesproken.
De vader van mevrouw had net als ik van meneer de bevestiging gekregen dat de hiervoor bedoelde afspraak was gemaakt.
Ik heb ter voorbereiding van dit getuigenverhoor niet inhoudelijk met mr. Van de Voorde gesproken over de zaak en evenmin met de vader van mevrouw.
Bij het gesprek dat ik met meneer en mevrouw heb gevoerd was geen advocaat die voor meneer optrad aanwezig. Het was meneer duidelijk dat ik alleen voor mevrouw optrad. Ik durf niet te zeggen of dat nog expliciet met meneer is besproken. Dat weet ik niet meer.”