ECLI:NL:GHSHE:2016:2688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
20-002709-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkrachting en seksueel binnendringen bij minderjarige

Op 4 juli 2016 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1963 en woonachtig in België, was eerder vrijgesproken van enkele verkrachtingen, maar het hof heeft de onder 1 subsidiair, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten bewezen verklaard. De zaak betreft drie verkrachtingen en seksueel binnendringen bij een minderjarige, waarbij de verdachte gebruik maakte van zijn vertrouwenspositie als huisvriend van de ouders van het slachtoffer. Het hof oordeelde dat het bewijsminimum was behaald, ondanks de eerdere vrijspraken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en moest een schadevergoeding van € 8.092,02 betalen aan het slachtoffer, dat ernstige psychische gevolgen ondervond van het misbruik. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de schending van het vertrouwen dat in de verdachte was gesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002709-14
Uitspraak : 4 juli 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 september 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-825316-12 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1963,
wonende te [woonplaats 1] (België), [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde verkrachtingen en van de onder 3 ten laste gelegde verkrachting vrijgesproken. Bewezen zijn verklaard de onder 1 subsidiair ten laste gelegde verleidingen tot ontuchtige handelingen, de onder 2 primair ten laste gelegde verkrachting en het onder 4 ten laste gelegde seksueel binnendringen bij iemand jonger dan 16 jaar. Daarvoor is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel van dienovereenkomstige omvang opgelegd.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte van beroep uitdrukkelijk niet gericht tegen de gegeven vrijspraken. Alleen ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is beslist tot een vrijspraak van de gehele tenlastelegging. Daarom is dat feit niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Het hoger beroep is aldus beperkt tot de veroordeling ter zake van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht. Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen in het kader van het spreekrecht door de benadeelde partij [A] aan de orde is gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte van alle ten laste gelegde feiten zal vrijspreken.
De raadsman heeft zich primair, op meerdere gronden, achter die vordering geschaard. Hij heeft voorts, in subsidiaire zin, verweer gevoerd ten aanzien van de op te leggen straf en de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het hof komt tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten en zal de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de raadsman dan ook niet volgen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank is en bovendien een andere straf zal worden opgelegd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:

1. primair:

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 oktober 2006 tot en met 1 november 2006 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , meermalen, althans éénmaal, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [A] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A] , te weten
het duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van die[A] en/of het zich laten pijpen door die [A] ,en/of bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) (hier)uit- dat hij, verdachte, als (huis)vriend en/of collega (van de vader) van die (minderjarige) [A] veelvuldig contact had met die [A] en/of (aldus) een vertrouwensrelatie met die [A] heeft opgebouwd waardoor hij, verdachte, geestelijk overwicht op die [A] had en/of- het fysieke overwicht dat hij, verdachte, heeft op die [A] en/of- dat hij, verdachte, die [A] heeft ontvangen in zijn, verdachtes, woning en/of- dat hij, verdachte, (op dwingende toon) tegen die [A] heeft gezegd "Kijk die film mee af." (waardoor die M.F. [A] alleen met hem, verdachte, achterbleef) en/of- dat hij, verdachte, onverhoeds het hoofd van die [A] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) naar/in de richting van zijn, verdachtes, penis heeft geduwd/gedrukt en/of tegen die [A] gezegd: "Ik wil dat je me pijpt” en/of “Ik wil dat je eraan zuigt" en/of- dat hij verdachte zijn, verdachtes, penis, onverhoeds heeft geduwd/gebracht in de vagina van die [A] ,en/of (aldus) voor die [A] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 oktober 2006 tot en met 1 november 2006 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , een- of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten het grote leeftijdsverschil en/of het zijn van de (huis)vriend en/of collega van (de vader van) [A] , een persoon,[A] , geboren op [een datum in het jaar] 1990, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het nemen van zijn, verdachtes, penis in haar mond en/of vagina en/of het aftrekken en/of pijpen van de penis van verdachte, te plegen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden;

2. primair:

hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 1 september 2007 te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] , door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [A] (geboren op [een datum in het jaar] 1990) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A] , te weten
het betasten van de borst(en) van die [A] en/of het zoenen in de nek en/of het vingeren van die [A] ,en/of bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (hier)uit- dat hij, verdachte, als (huis)vriend en/of collega (van de vader) van die (minderjarige) [A] veelvuldig contact had met die [A] en/of (aldus) een vertrouwensrelatie met die [A] heeft opgebouwd waardoor hij, verdachte, geestelijk overwicht op die [A] had en/of- het fysieke overwicht dat hij, verdachte, heeft op die [A] en/of- het afzonderen van die [A] in het water (achter/onder een vlot) en/of- het onverhoeds vastpakken bij de borst(en) en/of vagina van die [A] en/of vagina van die [A] ,en/of (aldus) voor die [A] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 1 september 2007 te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] , een- of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten het grote leeftijdsverschil en/of het zijn van de (huis)vriend en/of collega van (de vader van) [A] , een persoon, [A] , geboren op [een datum in het jaar] 1990 waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borst(en) van die [A] en/of het zoenen in de nek en/of het vingeren van die [A] te plegen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 oktober 2006 in de gemeente [gemeente 3] (België), althans in België, met [A] (geboren op [een datum in het jaar] 1990), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A] , hebbende hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [A] geduwd/gebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht - op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2006 tot en met 1 november 2006 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , meermalen, door feitelijkheden [A] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A] , te weten
het duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of de vagina van die[A] en/of het zich laten pijpen door die [A] ,en bestaande die feitelijkheden telkens hieruit- dat hij, verdachte, als (huis)vriend en/of collega van de vader van die minderjarige [A] veelvuldig contact had met die [A] en een vertrouwensrelatie met die [A] heeft opgebouwd waardoor hij, verdachte, geestelijk overwicht op die [A] had en- het fysieke overwicht dat hij, verdachte, had op die [A] en- dat hij, verdachte, die [A] heeft ontvangen in zijn, verdachtes, woning en/of- dat hij, verdachte, op dwingende toon tegen die [A] heeft gezegd "Kijk die film mee af", waardoor die [A] alleen met hem, verdachte, achterbleef en/of- dat hij, verdachte, onverhoeds het hoofd van die [A] heeft vastgepakt en vervolgens naar zijn, verdachtes, penis heeft geduwd en tegen die [A] gezegd: "Ik wil dat je me pijpt” en “Ik wil dat je eraan zuigt",en aldus voor die [A] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;

2.

hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 1 september 2007 te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 2] , door feitelijkheden [A] (geboren op [een datum in het jaar] 1990) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A] , te weten
het betasten van de borsten van die [A] en het zoenen in de nek en het vingeren van die [A] ,en bestaande die feitelijkheden uit- het fysieke overwicht dat hij, verdachte, had op die [A] en- het afzonderen van die [A] in het water onder een vlot,en aldus voor die [A] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
4.
hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 5 oktober 2006 in de gemeente [gemeente 3] (België), met [A] (geboren op [een datum in het jaar] 1990), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A] , hebbende hij, verdachte, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [A] gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs: de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden
Het hof stelt daarvoor op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
1.
Op 17 april 2012 heeft [A] , die op [een datum in het jaar] 1990 is geboren, tegen de verdachte aangifte gedaan van seksueel misbruik. Bij die gelegenheid heeft zij over het
onder 4bewezen verklaarde feit onder meer het volgende verklaard:
“Ik doe aangifte van seksueel misbruik gepleegd door een collega/vriend van ons pap. Hij heet [verdachte] . […] Vanaf mijn 15 jaar. We hebben [verdachte] een tijdje niet gezien. […] Op de 8e verjaardag van mijn broertje kwam [verdachte] ook. Dat was de eerste keer dat ik hem weer zag. Hij zei dat hij het echt leuk vond om me weer te zien. Hij zei dat ik een mooi meisje was geworden. Ik kreeg op een gegeven moment een wijntje van hem en hij bleef maar bijschenken. Ik was op een gegeven moment een beetje aangeschoten en hij vond dat wel leuk. […]
Een paar dagen later belde hij me op, terwijl ik aan het winkelen was. Hij zei dat hij het een leuk feestje had gevonden en dat hij het leuk vond om ons weer te zien. Hij zei ook dat ik echt veranderd was en een leuk meisje was geworden. […] Even later belde hij terug en zei hij dat hij met mij een hamburger wilde eten. Ik vond dat goed. Toen we die aan het eten waren, vroeg hij of ik meeging naar zijn vader, want die lag in het ziekenhuis. Hij zei dat hij al contact had gehad met ons pap en dat die het goed vond. Ik ben toen meegegaan naar het ziekenhuis.
Naderhand wilde hij me het vijverhuisje laten zien. Ik moest bij hem op bed gaan zitten. Ik wilde dat niet. Hij zei: “Jawel, doe nou”. Hij begon te strelen over mijn armen en rug en benen en zei dat ik een mooi leuk aardig meisje was geworden. Verder was er toen niets gebeurd.
Hij belde een aantal dagen later weer op en zei dat hij mijn vader had gesproken en vroeg of ik weer mee ging naar het vijverhuisje. Ik ben toen weer meegegaan. In het vijverhuisje begon hij met strelen en met voelen aan mijn borsten en in mijn broek. Hij wilde seks en ik wilde dat niet. Hij zei dat ik dat wel wilde. We hebben toen seks gehad. Ik had toen al zoiets van dat is niet goed, dat hoort niet. Hij zei dat ik niets mocht zeggen, omdat mijn vader dan boos zou worden. […]
Mijn broertje [werd in juni 2005] 8 jaar. […] Het [vijverhuisje] ligt in België. […] Het is of [gemeente 4] of [gemeente 3] . […] Ons pap wist ervan af en die vroeg hoe het was gegaan. Ik heb hem verteld dat ik de opa van [verdachte] had ontmoet en dat ik het vijverhuisje had gezien. […]
De eerste keer dat [ik] […] seksueel contact met [ [verdachte] ] had, [was in] het vijverhuisje. Ik heb in het vijverhuisje nog wat te drinken gehad en dat heb ik op de bank opgedronken. Hij liep toen naar het bed en ging daar op liggen. Ik zat nog in de kamer. Hij riep me naar hem toe. Ik liep daar heen en toen zei hij “Kom eens bij me”. Ik gaf aan dat ik dat niet wilde en dat ik dat de vorige keer ook al had gezegd dat ik niet bij hem op bed wilde zitten. Het ging steeds over en weer van “Dat wil je wel”, “Dat wil ik niet”, een soort ja en nee spelletje. [verdachte] begon toen een beetje aan mijn arm te trekken en zei “Kom nou”. Ik probeerde me terug te trekken, maar hij trok me op het bed. Ik ben vervolgens rechtop gaan zitten en toen begon hij weer met strelen. Hij ging onder mijn shirt en onder mijn hemd. Hij begon aan mijn borsten te zitten. Ik duwde hem wat weg en hij ging vervolgens in mijn broek en in mijn onderbroek. Vervolgens zei hij dat hij seks wilde hebben. Ik zei dat ik dat niet wilde. Hij zei tegen mij “Dat wil je wel, dat vind je wel fijn, let maar op dat je dat dadelijk wel fijn vindt.” Ondertussen heeft hij mijn broek en mijn onderbroek naar beneden gedaan en hij heeft zijn broek en zijn onderbroek tot op zijn enkels gedaan. Hij had zijn schoenen nog aan. Toen heeft hij seks met mij gehad, dus eigenlijk zijn piemel bij mij naar binnen gedaan in mijn vagina. Toen zei hij “Oh, ik moet nou stoppen want ik kan niet klaarkomen, anders word je misschien nog zwanger.” Hij ging toen uit mij en kwam klaar. Hij ving het sperma op met zijn hand. Daarna liep hij naar het keukentje en pakte [hij] toiletpapier. […] Hij veegde daarmee zijn piemel en zijn hand af. Daarna liep hij terug naar mij en zei hij “Ik heb je volgens mij pijn gedaan, want er zit bloed op het papier.” […] Ik heb daar eigenlijk niet op gereageerd, want ik was even helemaal de weg kwijt. Ik heb me aangekleed en toen zei hij “Kom dan breng ik je nu naar huis.” Hij heeft me naar huis gebracht en in de auto is er niets meer tegen elkaar gezegd. Ik ben thuis naar binnen gegaan en hij is mee naar binnen gegaan. Hij deed leuk tegen mijn ouders en zei dat het leuk was geweest. Ik dacht “Dit klopt niet”. Ik ben boven huiswerk gaan maken en ik ben niet meer naar beneden gekomen. […] Ik probeerde het te vergeten. […] Ik wist dat als ik er over ging praten met mijn ouders dat er dan ruzie zou ontstaan met [verdachte] en mijn ouders en [verdachte] had ook tegen mij gezegd dat ik het niet tegen mijn vader of anderen mocht vertellen […].
Ik wilde niet dat zijn vriendschap met mijn ouders kapot ging. Op dat moment had ik ook zoiets van dit is nou gebeurd en misschien blijft het wel bij 1 keer. . Het naar beneden doen van mijn broek en onderbroek ging op zich vrij rustig, gewoon omlaag trekken. Hij had mijn schoenen uitgedaan en hij had een been uit mijn broekspijp en onderbroek gedaan. Ik verstijfde toen hij hiermee bezig was. Ik wist niet wat ik moest doen. Op dat moment lag ik weer. Hij had me een beetje achterover geduwd zodat ik lag en hij makkelijk mijn broek uit kon doen. Ik wist niet wat ik moest doen en wat ik dacht. Ik viel eigenlijk in een soort van stil zwart gat. Ik lag op mijn rug op bed nadat hij mij had uitgekleed. Hij kwam op zijn knieën naar mij toe gekropen en pakte mijn benen vast. Hij gooide mijn benen omhoog en kroop nog dichter naar mij toe. Hij legde mijn benen in zijn nek en hij had me een hand zijn piemel vast en hij was daarmee aan het duwen. Het lukte eerst niet, maar op een gegeven moment zat hij erin. Ik bedoel daarmee zijn piemel in mijn vagina. Vervolgens ging hij op en neer en dat heeft zo een aantal minuten geduurd.
Op een gegeven moment zei hij wel ‘oh het is wel strak’. Daarna zei hij ‘ik merk dat ik ga klaarkomen en dat moet ik niet doen’. Toen is hij uit mij gegaan en gebeurde er wat ik net al verteld heb. Het deed lichamelijk pijn en geestelijk kon ik op dat moment niet meer fatsoenlijk nadenken. Ik was helemaal verstijfd.[…]” [2]
2.
Aangeefster heeft na haar aangifte laten weten tot de conclusie te zijn gekomen dat zij zich een jaar heeft vergist. Zij heeft hierover het volgende verklaard:
“Ons pap en mam zijn verhuisd en wij gingen daar helpen inpakken en toen kwam ik foto’s tegen, waaronder een foto waarop [verdachte] en [B] te zien zijn op de verjaardag waarover ik verklaard heb toen we hem voor het eerst zagen na lange tijd. Ik was in de veronderstelling dat dit [C, het broertje van aangeefster] zijn 8e verjaardag was geweest, maar achterop de foto stond het jaartal 2006 en in 2006 is [C] 9 jaar geworden. Ik heb me dus […] een jaar vergist. Ik was toen 15 jaar oud. In oktober 2006 ben ik 16 jaar oud geworden.” [3]
Deze verklaring wordt bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2012, waarin verbalisant [verbalisant] het volgende relateert:
“Op 20 augustus 2012 had ik telefonisch contact met de moeder van [A] met de vraag of zij wist of er foto’s waren waarop verdachte [verdachte] te zien zou zijn met de verjaardag van haar zoon. […] De moeder deelde mij mede dat zij ging kijken of er foto’s waren van de verjaardag van haar zoon [C] in 2006 en dat zij deze foto’s afgeeft aan het hoofdbureau van politie te Eindhoven. Op 24 augustus 2012 zijn inderdaad foto’s afgegeven waarop de verdachte [verdachte] is te zien op de verjaardag van [C] . [C] is geboren op [een datum in het jaar] 1997. Op de achterkant van deze foto’s staat de datum 2006.”
3.
De vader van aangeefster heeft op 25 april 2012 het volgende verklaard over het eerste telefonische contact tussen aangeefster en de verdachte en het ziekenhuisbezoek:
“ [verdachte] en ik zijn heel lang bij elkaar over de vloer gekomen. Het is een jaar of vijf/zes verwaterd. Een jaar of zeven terug kwam ik hem weer tegen. We belden en ik ging bij hem langs en het leek alsof er in de tussentijd niets gebeurd was. Hij kwam ook weer bij ons. Waar ik nu werk is hij bedrijfsleider. […] [verdachte] heeft een vijverhuisje in [gemeente 5] of [gemeente 3] . Dit had hij van zijn vader gekregen. [A] is daar geweest. [A] had de leeftijd van 14/15 jaar [toen ze telefonisch contact met [verdachte] kreeg]. […] Als [A] terugkwam van [verdachte] was ze stil en altijd moe. Ze ging naar haar kamer en zonderde zich af. […] Ik controleerde niet of [A] meewilde met [verdachte] . Dan belde hij me op en liet hij doorschemeren [het hof begrijpt: dat] ik eerst toestemming moest geven. […] De vader van [verdachte] lag op sterven in een ziekenhuis in België. Ik weet dat ze meegegaan is met [verdachte] .” [4]
4.
De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard over het telefonische contact tussen aangeefster en verdachte:
“Hij [ [verdachte] ] belde en sms-te haar [hof: [A] ] altijd. [A] [was] 14 of 15 jaar [oud] vanaf het allereerste contact.
V: Wat weet je van afspraken tussen [A] en [verdachte] ?A: Wat voor afspraken? Dat zij samen weggingen? Dat [verdachte] [A] belde omdat hij haar mee wilde nemen naar het vijverhuisje of het gewone huis. Als die [A] niet te pakken kon krijgen, dan speelde hij het via mijn man. […]
V. als je man met [verdachte] een afspraak heeft gemaakt over [A] , vertelt jouw man dit ook later aan jou?
A: Ja.” [5]
5.
De verdachte heeft ten overstaan van de rechtbank het volgende verklaard:
“Ik heb het vijverhuisje in [gemeente 3] in België geërfd van mijn vader. […] In het verleden was ik vaak op verjaardagen bij de familie [van A] aanwezig” [6]
6.
Aangeefster heeft bij gelegenheid van haar aangifte het volgende over het
onder 2bewezen verklaarde feit verklaard:
“De keer [die ik] als ergste [heb] ervaren, […] is de keer dat we op vakantie waren op een camping met mijn ouders. Hij kwam toen ook met [B] en zijn kinderen. We waren aan het zwemmen in een vis-/zwemvijver en daar was een vlot. […] Toen we daar met zijn allen aan het zwemmen waren, moest ik telkens onder het vlot komen. Iedereen was daar aan het zwemmen. Hij pakte mij dan vast. Hij zat telkens aan mij. Hij zoende in mijn nek, hij zat aan mijn borsten en zat in mijn bikinibroekje.
Wat ik zo erg vond, is dat iedereen er bij was en hij dat toch kon doen zonder dat iemand het zag. Het water was troebel waardoor niemand kon zien wat hij deed. Als er iemand voorbij kwam, dan deed hij alsof hij mij aan het kietelen was of aan het soppen was. Dat was in de zomer van 2006 of 2007 volgens mij. […] Het [was] in de zomervakantie [en] daarna ben ik niet meer samen met mijn ouders op zomervakantie geweest op een camping. […] Dat was [op] camping “ [naam camping] ” in [woonplaats 2] (hof: destijds gelegen in de gemeente [gemeente 2] ).” [7]
Op de vraag wat de verdachte deed toen hij in haar bikinibroekje zat, verklaarde zij als volgt:
“Dan ging hij mij vingeren. Als ik dan wegzwom, dan trok hij mij terug en dan deed hij het weer. […] Hij [ging] met zijn vinger in mijn vagina. Dan bewoog hij op en neer en deed iets. […] Met “iets” [bedoel ik] […] dat hij tegen mij aan aan het rijden was. […] Hij [ging ook] met zijn hand onder mijn topje en dan deed hij over mijn borst wrijven en aan het knijpen, ook bij mijn tepels. Hij vroeg of ik het fijn vond. Ik zei dan nee. Hij vroeg dan waarom niet en ik zei dat ik het niet wilde dat hij dat deed. Dan liet hij me weer los en vijf minuten later riep hij mij weer terug of hij trok mij terug en deed het weer bij mij […].
Het vlot lag op het water, maar niet helemaal op het water. Tussen het water en het vlot zat nog lucht. […] Zijn dochters en mijn broertje vroegen […] waarom wij telkens onder het vlot zaten. Als dat te veel gevraagd werd, dan ging hij even naar hen toe. Ik probeerde dan weg te zwemmen van hen. Dan riep hij mij weer terug.” [8]
7.
De vader van aangeefster heeft op 25 april 2012 het volgende verklaard:
“We gaan nu voor het 8ste jaar naar dezelfde camping vlakbij [plaats 2] . Het plaatsje is genaamd [woonplaats 2] , de camping [naam camping] , [aan adres] . Daar zit een afgraving bij waar caravans omheen staan en waar een kantine is. In de afgraving kun je zwemmen, vissen en roeien. Nu komt natuurlijk de vraag of [verdachte] er ook is geweest. En het antwoord is ja.” [9]
8.
De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard naar aanleiding van de vraag waarheen zij met [A] op vakantie gingen:
“De camping “ [naam camping] ” in [woonplaats 2] . […] Dat [is] een rustige camping […] [waar je kunt] zwemmen, vissen, voetballen, voor kinderen van alles. […] Zwemmen [kon] in de visvijver. […] [verdachte] [is] niet [meegegaan], hij kwam een dag op visite als wij op de camping waren. […] Die dag [deed hij] niks: koffie drinken, honden uitlaten en 1 x had die gezwommen en had hij zijn eigen kinderen bij. […] Zijn eigen kinderen [zijn] [D] en [E] .” [10]
9.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik wel eens bij de familie [van A] op de camping [naam camping] in [woonplaats 2] ben geweest.” [11]
10.
Aangeefster heeft op 19 april 2012 het volgende verklaard over het
onder 1bewezen verklaarde feit:
“Voordat [verdachte] verhuisde naar België heeft hij gewoond in [plaats 1] (hof: gelegen in de gemeente [gemeente 1] ). Daar zijn ook een aantal dingen gebeurd. […] Een keer vroegen zijn dochters of ik daar wilde blijven slapen. Er was de hele dag niets aan de hand. Ik had gewoon lol met die meiden. We zaten ’s avonds samen op de bank film te kijken en op een gegeven moment moesten de meiden naar bed. Ik zei dat ik ook naar bed ging, maar [verdachte] zei tegen mij ‘nee, kijk die film mee af’. Ik moest dus die film mee afkijken en op een gegeven moment ging [B] (hof: de partner van verdachte) ook naar bed. Toen ik weer op wilde staan om ook naar bed te gaan, zei [verdachte] nogmaals “Kijk die film maar mee af.” Ik ben toen blijven zitten. Toen [B] naar bed ging, trok [verdachte] zijn trainingsbroek open en pakte mijn hand. Hij deed mijn hand in zijn broek en ik moest hem aftrekken. Daarna ging hij voor mij staan en moest ik hem pijpen. Daarna ben ik opgestaan en ben ik naar boven gelopen. Toen ik mijn tanden ging poetsen en in de spiegel keek, zag ik dat mijn tong bloedde. Ik had een paar weken daarvoor een tongpiercing laten zetten.
Ik zou daar twee of drie nachten blijven. De volgende avond gingen de kinderen en [B] weer naar bed. [B] ging op tijd naar bed omdat ze ziek was. Ik moest weer blijven zitten van [verdachte] . Toen de rest boven was, zei [verdachte] tegen mij dat ik mee moest komen naar de keuken om drinken te pakken. In de keuken gekomen, zette hij mij tegen het aanrecht aan [en] trok mijn pyjamabroek naar beneden.
Hij trok zijn eigen broek ook naar beneden en stopte zijn piemel in mijn vagina. […]Hij zei op een gegeven moment ‘oh, stil ik hoor iets’. Dat was een echte schrikreactie.
Dat was in de herfstvakantie van […] 2006.” [12]
Op vragen over de eerste keer in [plaats 1] heeft zij voorts het volgende verklaard:
“Hij pakte mijn rechterhand en deed deze in zijn broek en toen vouwde hij mijn hand open en vouwde deze vervolgens over zijn piemel heen. Hij legde zijn hand op mijn hand welke zijn piemel vast had en bewoog mijn hand op en neer. Ik zat in de woonkamer op de bank. […] Toen ik met mijn hand op en neer bewoog, werd [zijn piemel] stijf. […] Toen stond hij ineens op en toen ging hij voor mij staan en deed hij zijn broek een stuk omlaag. Hij zei: “Ik wil dat je me pijpt”. Ik zei: “Ik wil dat niet” en hij zei: “Ik wil dat wel”. Hij pakte mijn hoofd vast en hij duwde zijn piemel in mijn mond. Hij zei: “Ik wil dat je er aan likt, aan zuigt.” […] Dat heb ik toen gedaan. […] Hij had toen 1 hand achter op mijn hoofd liggen en […] daarmee gaf hij af en toe een duwtje. […] Toen hij zijn piemel in mijn [mond] stopte, zei [hij] dat ik moest likken en zuigen, toen ben ik dat gaan doen zoals ik ook wel eens aan een lolly sabbelde.” [13]
Op vragen over de daaropvolgende avond heeft zij het volgende verklaard:
“Ik zei […]: “Dan ga ik ook naar bed” en hij […] zei [dan]: “Nee, blijf nog even hier”. Ik zei toen “Ik ga echt naar bed” en hij zei “Blijf nog even hier, dat is gezellig en dan zit ik niet in mijn eentje.” […] Hij zei het met een dringende ondertoon. Hij keek dan moeilijk en zei het dan wel vriendelijk, maar het kwam over als “Jij blijft gewoon zitten”. […] Ik [was] bang dat hij anders boos werd. Ik had wel eens gezien hoe hij boos kan worden en dat wil ik liever niet. Als zijn kinderen iets aan het doen waren wat ze niet mochten, dan werd alles afgepakt en werden ze voor een paar uur naar hun slaapkamer gestuurd om te denken over wat ze gedaan hadden. Hij schreeuwde dan echt, hij werd heel erg boos. […]
Ik stond recht voor het aanrecht en hij duwde mij voorover zodat ik met mijn handen op het aanrecht terechtkwam. Ik keek dus naar de wasbak. Hij kwam achter mij staan en toen trok hij mijn broek omlaag en meteen daar achteraan zijn broek omlaag. Toen had hij ook weer zo’n joggingbroek aan. […] Daarna duwde hij zijn piemel in mijn vagina. Dat lukte niet helemaal goed door de manier waarop ik stond. Ik stond rechtop. Hij pakte vervolgens mijn heupen vast en trok mij een beetje naar achteren. Zelf ging hij volgens mij wat door zijn knieën en toen begon hij te “frotten” totdat zijn piemel in mijn vagina was. Toen bewoog hij op en neer en dat duurde zo een aantal minuten. Toen zei hij op een gegeven moment “Ho, stil eens ik hoor iets” en toen is hij er daarna mee gestopt. Daarvoor vroeg hij aan mij of ik het lekker vond. Ik zei op dat moment “Nee, ik vind het niet fijn en ik wil dit niet.” Op dat moment dacht hij dat hij iets hoorde. Hij deed [toen] zijn broek omhoog en ik heb me aangekleed en gefatsoeneerd en ben naar bed gegaan.” [14]
11.
Bij proces-verbaal van bevindingen is het volgende gerelateerd:
“Vastgesteld [is] dat de herfstvakantie van 2006 voor de regio Zuid was: van 14 oktober 2006 tot 22 oktober 2006.” [15]
12.
Een ex-vriend van [A] , [F] is telefonisch door de politie gehoord. Daarbij kwam ook diens moeder aan de telefoon. De verbalisant die [F] telefonisch heeft benaderd, heeft het volgende gerelateerd:
“Vervolgens vroeg ik hem of hij wist wanneer [A] een tongpiercing had gekregen. Ik hoorde hem en zijn moeder zeggen dat dit was op of net na haar 16e verjaardag.” [16]
13.
De vader van aangeefster heeft bevestigd dat aangeefster bij de verdachte in [plaats 1] heeft gelogeerd. Hij heeft het volgende verklaard:
“ [A] [heeft] gelogeerd bij [verdachte] […] in [plaats 1] / [plaats 3] (het hof begrijpt: [plaats 1] ).” [17]
14.
De verdachte heeft tegenover de politie op de vraag in welke periode hij in [plaats 1] woonde, het volgende verklaard:
“In december 2006 ben ik verhuisd naar [gemeente 3] . Ik weet niet meer precies hoe lang ik in [plaats 1] gewoond heb. Vanaf december 2006 ben ik woonachtig in België.” [18]
15.
De moeder van aangeefster heeft het volgende verklaard over het telefonische contact tussen aangeefster en verdachte:
“ [A] [was] 14 of 15 jaar [oud] vanaf het allereerste contact. […] [verdachte] [heeft] [A] [gebeld] omdat hij haar mee wilde nemen naar het vijverhuisje of het gewone huis.” [19]
16.
Een van de dochters van de verdachte, [D] , heeft het volgende verklaard:
“Mijn vader is […] van [plaats 1] naar België verhuisd. […] Ik kan me […] herinneren [dat [A] bij mij heeft gelogeerd]. […] Als [A] bleef logeren […] gingen [ [E] en ik] […] eerder slapen. Zij was ook ouder dan wij. Ik ging altijd tegelijk met mijn zusje slapen.” [20]
17.
[D] bevestigt tevens hetgeen aangeefster verklaart over het dwingende karakter van verdachte en haar angst om daartegen in te gaan:
“Sinds vier jaar is mijn relatie met mijn vader zogezegd bijna dood. Daarvoor had ik veel angst voor mijn vader al vanaf dat ik heel klein was. Ik ben altijd bang voor hem geweest. Hij kraakte me altijd af , ik mocht daar nooit spelen en ik werd als kind door hem geslagen. […] Als kind was ik altijd bang om erover te praten. Mijn vader heeft ook wel eens gezegd dat ik er niet over mocht praten, omdat hij dan in de gevangenis zou komen.
Dat […] maakte wel veel indruk op mij. […] Naar anderen toe is mijn vader altijd aardig en grappig. Als je hem niet kent, komt hij sociaal en open over. […] Als mensen er niet bij waren, was het anders. […] Hij kon heel goed liegen en doen alsof er niets aan de hand was.[…] Ik kan me goed voorstellen dat je alles voor mijn vader wil doen zolang hij maar niet boos wordt. Omdat hij vrij dwingend is. Die angst kan ik me heel goed voorstellen.” [21]
18.
Aangeefster heeft over de relatie met de verdachte het volgende verklaard:
“ [verdachte] […] heeft samen met ons pap bij de [bedrijf] gewerkt, zo’n 25 jaar geleden. Daar hebben ze elkaar leren kennen en zijn ze vrienden geworden. Nadat ze weer opnieuw contact kregen, was ons pap op zoek naar een andere baan. [verdachte] heeft hem toen aan een baan geholpen bij Innovent. […]
Ik ben met [verdachte] meegegaan naar België omdat hij zei dat hij mijn vader had gesproken en dat hij zei dat mijn vader het goed vond. Ik was op dat moment heel erg bezig met wat mijn vader goed vond […]. Iedere keer als [verdachte] mij benaderde om iets te gaan doen, dan had hij eerst met mijn vader overlegd. Het is ook zo geweest dat [verdachte] mij belde en vroeg of hij mij mee mocht nemen ergens naar toe. Mijn vader gaf dan vervolgens toestemming en dan belde [verdachte] terug en zei dat mijn vader het goed vond en vroeg waarom ik dan niet mee wilde gaan. Hij zette mij eigenlijk voor het blok. [verdachte] zei dan ook dat als ik niet meer zou gaan, mensen vragen zouden gaan stellen en dat het dan misschien uit zou komen wat er allemaal tussen ons gebeurd was. […] Verder wilde ik ons pap […] ook niet voor zijn hoofd stoten.” [22]
19.
De vader van aangeefster heeft daarover tegenover de raadsheer-commissaris nog het volgende verklaard:
U, raadsheer-commissaris, zegt dat u uit de stukken begrijpt dat de heer [verdachte] een soort ‘huisvriend’ was en dat hij regelmatig bij mij thuis kwam. Ja, hij kwam regelmatig bij ons thuis. […]
U, raadsheer-commissaris, vraagt mij of er werd opgekeken tegen [verdachte] . Ja, op basis van zijn opleiding wel. […] U vraagt mij of [verdachte] […] als vertrouwenspersoon werd gezien door het gezin en door [A] , met extra waarde. Ja, […] als ik vragen had, ging ik naar hem. […] Ik vond het heel fijn dat hij ons wilde helpen met bepaalde dingen.” [23]
20.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
“De vader van het slachtoffer was een collega en een vriend van mij tot 2011.” [24]
Nadere bewijsoverwegingen
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De advocaat-generaal heeft, hoewel hij de verklaringen van aangeefster betrouwbaar acht, een integrale vrijspraak gevorderd. De reden daarvoor is dat haar verklaringen naar zijn oordeel in onvoldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De raadsman heeft zich achter de gevorderde vrijspraak geschaard, met de kanttekening dat daartoe in zijn ogen reeds moet worden beslist op grond van de inhoud van de verklaringen van aangeefster. Volgens hem heeft aangeefster zo inconsistent verklaard dat de verklaringen als onvoldoende betrouwbaar terzijde moeten worden gesteld. De raadsman verwijst in dat kader ook naar het zedendelict waarvan aangeefster op achtjarige leeftijd slachtoffer is geworden en dat zij nog niet zou hebben verwerkt. Hij heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat het voor het bewijs gebruiken van die verklaringen in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, omdat de verdediging in hoger beroep niet opnieuw de gelegenheid heeft gekregen om haar als getuige te horen.
Voorts deelt de raadsman het standpunt van de advocaat-generaal dat de verklaringen onvoldoende door andere bewijsmiddelen worden gesteund. Ook kan wat hem betreft uit het bewijs niet de overtuiging worden bekomen dat de verdachte de feiten heeft begaan.
Het hof overweegt als volgt.
De
eerste vraagwaarvoor het hof zich ziet gesteld, is de vraag of de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. Anders dan de raadsman is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal en de rechtbank dat de verklaringen van aangeefster gedetailleerd en consistent zijn en daarbij steeds zulke details en observaties bevatten, dat het hof deze als betrouwbaar aanmerkt. Belangrijk is bovendien dat aangeefster de ontuchtige handelingen van verdachte plaatst in het kader van zijn geraffineerde handelwijze (het tevoren bellen van de vader van aangeefster of aangeefster met hem mee mocht) en zijn dwingende, geen tegenspraak duldende karakter, waartegen zij als jong meisje nauwelijks bestand was, terwijl die handelwijze en dat karakter door anderen worden bevestigd. Voor zover er sprake is van tegenstrijdigheden of inconsistenties in de verklaringen van aangeefster, zijn die van ondergeschikte aard en begrijpelijk gelet op de werking van het menselijke geheugen.
Daarbij komt dat aangeefster zich onder behandeling heeft gesteld van psycholoog [G] . [G] heeft als getuige bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij zijn beroep weliswaar niet uitoefent op basis van waarheidsvinding, maar dat hij vanuit zijn therapeutische inzichten aan de hand van de achtereenvolgende sessies met aangeefster goed heeft kunnen bepalen of haar verhaal consistent en betrouwbaar is. Hij heeft daarbij niet alleen geluisterd naar haar, maar ook gelet op haar non-verbale communicatie.
Hij vond haar verhaal consistent, betrouwbaar en authentiek. Hij heeft met aangeefster ook gesproken over een andere negatieve seksuele ervaring toen zij een jaar of 8 oud was. Op die ervaring is tijdens de sessies niet doorgegaan, omdat dit volgens [G] was verwerkt en zijn behandeling echt zag op de gebeurtenissen met de verdachte.
Tegen deze achtergrond en bij het ontbreken van serieuze aanwijzingen voor het tegendeel acht het hof niet aannemelijk geworden dat aangeefster het eerdere seksuele misbruik nog niet had verwerkt ten tijde van de bewezen verklaarde feiten en dat zij die feiten als gevolg van een op achtjarige leeftijd opgelopen posttraumatische-stressstoornis heeft verzonnen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen wordt naar het oordeel van het hof evenmin aangetast door de omstandigheid dat aangeefster ook nadat de bewezen verklaarde feiten zich hadden voorgedaan, zelfstandig contact heeft gezocht met de verdachte. Dat is in de ogen van het hof te verklaren door het feit dat zij daarmee nog niet naar buiten was gekomen en de verhouding ten opzichte van de verdachte, die in zekere zin fungeerde als een vertrouwenspersoon van de familie, gecompliceerd was. Bovendien heeft verdachte aangeefster trachten te isoleren van haar familie door haar voortdurend erop te wijzen dat haar ouders haar broer belangrijker vonden (p. 36-37 van het dossier) en haar zelfs berichten stuurde dat haar vriend niet goed voor haar zou zijn en dat hijzelf wel goed voor haar zou kunnen zorgen (verhoor [H] door de raadsheer-commissaris van 22 maart 2016).
Ook hetgeen de raadsman overigens tegen de verklaringen van aangeefster heeft ingebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het standpunt van de raadsman dat bij gebruik van de verklaring van aangeefster het recht op een eerlijk proces wordt geschonden, wordt door het hof verworpen. De verdediging heeft aangeefster immers in eerste aanleg op een effectieve manier kunnen ondervragen bij de rechter-commissaris en heeft in hoger beroep niet onderbouwd waarover zij nader zou moeten worden ondervraagd. De noodzaak voor het opnieuw horen van aangeefster is dan ook niet gebleken. Voor zover de raadsman een voorwaardelijk verzoek tot het horen van aangeefster heeft gedaan, wordt het op die grond afgewezen.
Het hof is resumerend van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebezigd tot bewijs.
De
volgende vraagdie moet worden beantwoord, is de vraag of het wettelijk bewijsminimum is behaald. Dat bewijsminimum (de zogeheten
unus testis nullus testis-regel) voor zover neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv, houdt in dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Het criterium dat daarbij in de jurisprudentie is aangelegd, is dat een aangifte in voldoende mate moet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Een scherpe grens is daarbij dus niet te trekken.
Het hof komt in dit geval tot een andere beoordeling dan de advocaat-generaal en de raadsman. De verklaringen van aangeefster voor wat betreft de onder 1 bewezen verklaarde verkrachtingen worden naar het oordeel van het hof in voldoende mate gesteund door de verklaring van de vader van [A] dat zij inderdaad in [plaats 1] heeft gelogeerd en de verklaring van de verdachte dat hij tot december 2006 - en aldus ook in de periode waarover [A] in haar verklaringen spreekt - in [plaats 1] heeft gewoond. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze van verdachte steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster eveneens voor wat betreft de onder 2 bewezen verklaarde verkrachtingen in voldoende mate worden gesteund door andere bewijsmiddelen. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de verklaring van de moeder van aangeefster dat de verdachte één keer op de camping “ [naam camping] ” in [woonplaats 2] heeft gezwommen en dat toen ook zijn dochters aanwezig waren, en op verdachtes verklaring dat hij wel eens bij de familie [A] op de camping [naam camping] in [woonplaats 2] is geweest. Ook hier vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen weigering duldende handelwijze van verdachte ten aanzien van dit feit steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Ook voor wat betreft het onder 4 bewezen verklaarde feit ziet het hof voldoende steun in de verklaring van de verdachte dat hij in [gemeente 3] een vijverhuisje heeft en in de verklaringen van de ouders van aangeefster dat verdachte [A] reeds in die periode belde als ook dat verdachte de vader van [A] belde of hij [A] mocht meenemen, bijvoorbeeld naar de vader van verdachte in het ziekenhuis in België of naar het vijverhuisje. Voorts vinden de verklaringen van aangeefster betreffende de dwingende, geen tegenspraak duldende handelwijze van verdachte met betrekking tot dit feit wederom steun in de voor het bewijs gebruikte verklaring van de dochter van de verdachte.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verklaringen van aangeefster in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Steeds koppelen de genoemde andere bewijsmiddelen de verdachte aan de aangeefster op de specifieke, in de tenlastelegging bedoelde tijdstippen en/of locaties waarover de aangeefster gedetailleerd heeft verklaard. Anders dan de raadsman heeft het hof uit die bewijsmiddelen ook de overtuiging bekomen dat de verdachte zich aan de bewezen verklaarde feiten heeft schuldig gemaakt.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Ambtshalve overweegt het hof met betrekking tot de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten nog het volgende. Het hof acht bewezen dat de dwang ten tijde van de onder 1 bewezen verklaarde feiten mede voortkwam uit verdachtes fysieke en geestelijk overwicht. Zoals herhaaldelijk is overwogen, was verdachte dwingend en duldde geen tegenstand- of tegenspraak. Hij heeft aangeefster zelfs fysiek gedwongen hem te pijpen. Bovendien was verdachte een huisvriend en collega van de vader van aangeefster en vloeide de dwang ook voort uit het feit dat de verdachte aangeefster in zijn woning heeft ontvangen. Door dit alles zal aangeefster zich daar nauwelijks aan de handelingen van de verdachte hebben kunnen onttrekken.
Bij het onder 2 bewezen verklaarde feit moet onder het fysieke overwicht naar het oordeel van het hof mede worden begrepen dat de verdachte – toen 42 of 43 jaar oud – de aangeefster - toen 15 of 16 jaar oud - ondanks de door haar kenbaar gemaakte onwil, steeds naar hem toetrok en haar vervolgens seksueel misbruikte.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde feit wordt gekwalificeerd als:

Verkrachting, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:

Verkrachting.

Het onder 4 bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de daarop gestelde strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan in totaal drie verkrachtingen (twee verkrachtingen onder feit 1 een verkrachting onder feit 2) en aan het seksueel binnendringen bij iemand beneden de 16 jaar (feit 4).
De rechtbank heeft de verdachte, uitgaande van een bewezenverklaring van het twee keer verleiden tot ontuchtige handelingen (feit 1), een verkrachting en het seksueel binnendringen van iemand beneden de 16 jaar, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft zich vanwege zijn vordering tot vrijspraak niet uitgelaten over de straftoemeting. De officier van justitie heeft in eerste aanleg een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren gevorderd voor feiten zoals door het hof bewezen verklaard, alsmede het onder 3 tenlastegelegde feit.
De raadsman heeft bepleit dat het hof de verdachte in geval van een bewezenverklaring zal veroordelen tot een of meerdere al dan niet voorwaardelijke taakstraffen.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De verdachte heeft herhaaldelijk seksueel misbruik gemaakt van [A] , de dochter van een goede vriend van de verdachte. De verdachte is daarmee begonnen toen [A] vijftien jaar oud was. De verdachte werd door vader en moeder van [A] als een huisvriend beschouwd; in hem werd een groot vertrouwen gesteld. De verdachte heeft dat vertrouwen op ernstige wijze geschaad. Hij heeft bovendien volledig miskend dat een meisje, zoals [A] , juist bescherming nodig heeft tegen gedragingen van een volwassene en op die bescherming moet kunnen rekenen.
Feiten zoals het bewezen verklaarde leiden begrijpelijkerwijs tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij. De lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers worden door dergelijke feiten geschonden. [A] heeft de gevolgen voor haar treffend duidelijk gemaakt in haar schriftelijke slachtofferverklaring:
“Na het misbruik ben ik in behandeling gekomen bij een psycholoog […]. Sinds januari 2015 ben ik onder behandeling bij de GGZ-E. Met een medewerker voer ik gesprekken en volg ik een emotieregulatie-training. […]
Al die jaren ben ik bang geweest dat ik zwanger zou raken van verdachte, want hij gebruikte geen condooms. Ik heb me laten testen […]. Daar heb ik me rot onder gevoeld en me voor geschaamd. […]
Wat ik erg vind, is dat mijn vertrouwen zo beschaamd is. Verdachte heeft mij dit aangedaan, terwijl hij wist dat ik op 8-jarige leeftijd ook al eens misbruikt ben.” [25]
Dat de verdachte niet eerder door een strafrechter is veroordeeld, werkt - gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten - niet strafverminderend.
In dit geval gaat ook van het tijdsverloop geen strafverminderende werking uit. Het hof stelt ambtshalve vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De verdachte is ter zake van de bewezen verklaarde feiten immers op 21 juni 2012 aangehouden en de eerste rechter heeft eerst op 3 september 2014, dus niet binnen twee jaar, een einduitspraak gedaan. Daarvoor zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen. Het hof zal echter, mede gelet op de geringe duur van de overschrijding, volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat die overschrijding voor een groot deel in hoger beroep is gecompenseerd, nu in hoger beroep op het verzoek van de verdediging zes getuigen zijn gehoord en de totale behandeling in eerste aanleg en hoger beroep de vier jaren maar net overstijgt.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, wordt voor een enkele verkrachting als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden gegeven.
Het hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de rechtbank opgelegde straf. Het hof acht de door de officier van justitie gevorderde straf, ook al strekt deze zich niet uit tot het onder 3 ten laste gelegde feit, passend en geboden. Het hof zal de verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. De tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal daarop in mindering worden gebracht.
Schadevergoeding
[A] heeft zich in eerste aanleg ook als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij heeft een vordering ingesteld die strekt tot een schadevergoeding van een bedrag van € 8.092,92 te vermeerderen met de wettelijke rente. Die vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring de materiële schade kan worden toegewezen, maar dat de immateriële schade op een lager bedrag zou moeten worden begroot. Het hof deelt dit standpunt niet.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Gelet op de aard, de ernst en het aantal van de bewezen verklaarde feiten acht het hof de gevorderde immateriële schade billijk.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De gevorderde wettelijke rente wordt als volgt toegewezen:
over de materiële schade: vanaf 9 januari 2014 (datering en indiening voegingsformulier);
over de immateriële schade: vanaf 1 september 2007 (laatste dag van de laatst bewezen verklaarde delictsperiode (feit 2).
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 242 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover dat aan zijn oordeel is onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] ter zake van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.092,02 (achtduizend tweeënnegentig euro en twee cent), bestaande uit € 1.092,02 (duizend tweeënnegentig euro en twee cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2014 tot en met de dag der voldoening;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 september 2007 tot en met de dag der voldoening;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A] , ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.092,02 (achtduizend tweeënnegentig euro en twee cent), bestaande uit € 1.092,02 (duizend tweeënnegentig euro en twee cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2014 tot en met de dag der voldoening;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 september 2007 tot en met de dag der voldoening;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. T. Kooijmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 4 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T. Kooijmans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal of andere schriftelijke bescheiden, opgenomen in het politiedossier van de Politie Brabant Zuid-Oost, dossiernummer PL2233-2012043714, sluitingsdatum 17 september 2012.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2012, pagina 30 t/m 35.
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 14 augustus 2012, pagina 69-70.
4.Proces-verbaal van verhoor d.d. 25 april 2012, pagina 75- 77 en 79.
5.Proces-verbaal van verhoor d.d. 29 april 2012, pagina 83-84 en 87.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 augustus 2014, zoals weergegeven op pagina 3 van het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal.
7.Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2012, pagina 35.
8.Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2012, pagina 36.
9.Proces-verbaal van verhoor d.d. 25 april 2012, pagina 77.
10.Proces-verbaal van verhoor d.d. 29 april 2012, pagina 84.
11.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 augustus 2014, zoals weergegeven op pagina 3 van het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal.
12.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 19 april 2012, pagina 44.
13.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 19 april 2012, pagina 45.
14.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 19 april 2012, pagina 45 en 46.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2012, pagina 156.
16.Proces-verbaal telefonisch verhoor getuige d.d. 4 september 2012, pagina 157.
17.Proces-verbaal van verhoor d.d. 25 april 2012, pagina 79.
18.Proces-verbaal van verhoor d.d. 23 juni 2012, pagina 135.
19.Proces-verbaal van verhoor d.d. 29 april 2012, pagina 84.
20.Proces-verbaal van verhoor d.d. 1 juli 2012, pagina 120 en 121.
21.Proces-verbaal van verhoor d.d. 1 juli 2012, pagina 117-119 en 120.
22.Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 april 2012, pagina 30 en 32.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 maart 2016, opgemaakt door raadsheer-commissaris mr. E.F.G.M. Gelderman, inhoudende de verklaring van [I] .
24.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 augustus 2014, zoals weergegeven op pagina 3 van het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal.
25.Schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 24 juli 2015, toegezonden aan het arrondissementsparket Oost-Brabant, binnengekomen op 11 augustus 2015.