In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 30 december 2015. De verdachte was vrijgesproken van het medeplegen van het voorhanden hebben van voorwerpen die bestemd waren voor de voorbereiding of vergemakkelijking van bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak.
Het hof heeft het onderzoek in beide instanties herzien en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die vroeg om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf. De raadsman van de verdachte pleitte voor bevestiging van de vrijspraak. Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het ten laste gelegde feit niet bewezen kon worden.
De verdachte had geen controle over de voorwerpen die door de medeverdachte op zolder waren bewaard, aangezien deze zolder niet deel uitmaakte van zijn eigen woongedeelte. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor een hennepkwekerij. Het hof bevestigde de vrijspraak van de rechtbank, met een aanvulling op de motivering.