In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de moeder het eenhoofdig gezag over de minderjarige kinderen is toegekend. De vader, die in België woont, heeft in zijn beroepschrift verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de moeder om het eenhoofdig gezag af te wijzen. De moeder heeft in haar verweerschrift verzocht om de verzoeken van de vader af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 december 2015 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft in een rapport geconcludeerd dat er onvoldoende gronden zijn voor wijziging van het gezamenlijk gezag, maar de rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat het gezag alleen aan de moeder toekomt, omdat de vader geen invulling geeft aan zijn ouderlijk gezag.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds hun echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefenen, maar dat de vader feitelijk geen actieve rol speelt in het leven van de kinderen. De vader heeft al jaren geen contact met de kinderen en reageert niet of te laat op verzoeken van de moeder. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan de moeder toe te kennen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, met de aanvulling dat deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.