ECLI:NL:GHSHE:2016:2706

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
200.165.893_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op succesfee en vergoeding bij beëindigde bemiddelingsovereenkomst voor de verkoop van een bedrijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Ateron B.V. tegen [Beheer] Beheer B.V. over de aanspraak op een succesfee en vergoeding op grond van artikel 7:411 BW na een voortijdig beëindigde bemiddelingsovereenkomst. De bemiddelingsovereenkomst was aangegaan voor de verkoop van [geïntimeerde] Holding BV. Ateron stelt dat door haar bemiddeling de verkoop tot stand is gekomen en dat zij recht heeft op een succesfee van 2,5% van de transactiewaarde. De rechtbank Limburg had eerder de vorderingen van Ateron afgewezen, omdat de factuur geen deugdelijke grondslag had en de beëindiging van de overeenkomst niet aan [geïntimeerde] was toe te rekenen.

Het hof bevestigt de bevindingen van de rechtbank en oordeelt dat Ateron geen recht heeft op de succesfee, omdat de verkooptransactie niet succesvol is afgerond. Het hof overweegt dat de aanspraak op de succesfee pas ontstaat na de succesvolle afronding van het gehele verkooptraject. Ateron heeft niet aangetoond dat de overeenkomst met [geïntimeerde] is beëindigd door [geïntimeerde] zelf, en de e-mail van 9 november 2013 kan niet worden opgevat als een opzegging van de bemiddelingsovereenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Ateron in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.165.893/01
arrest van 5 juli 2016
in de zaak van
Ateron B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J. Mookhram te Roermond,
tegen:
[Beheer] Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.J.T. ten Have te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 januari 2015 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht gewezen vonnis van 5 november 2014 tussen appellant - Ateron - als eiseres en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/186703/HA ZA 14-8)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 23 januari 2015 met een productie;
- de memorie van grieven van Ateron van 9 juni 2015 met een productie;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 18 augustus 2015.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis van 5 november 29014 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met door het hof aangebracht letteraanduiding:
[geïntimeerde] heeft aan Ateron opdracht gegeven tot de begeleiding van [geïntimeerde] bij het realiseren van een bedrijfsverkoop van [geïntimeerde] Holding BV, welke opdracht blijkens de opdrachtbevestiging van 24 maart 2011 door Ateron is aanvaard (productie 3 bij dagvaarding). Op deze bemiddelingsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van Ateron (verder: de algemene voorwaarden) van toepassing, voor zover daarvan niet is afgeweken in voormelde overeenkomst.
Partijen zijn de overeenkomst - in beginsel - aangegaan voor de duur van achttien maanden. Partijen zijn betreffende tarieven, kosten en succesfee, als volgt overeengekomen:

Tarief en kosten
De regie bij de uitvoering van de opdracht gedaan zal worden door [partner-consultant] (partner-consultant). Voor deze opdracht hanteren wij een gereduceerd tarief ad € 75,= per uur. De werkzaamheden uit hoofde van fase 1, 3 en 4 zullen worden uitgevoerd op regie-basis. Het opstellen van het informatiememorandum en bedrijfswaardering (fase 2) bieden wij aan voor een vaste prijs ad € 7.500,=. De gewerkte uren worden per maand in rekening gebracht.
Succesfee
Wanneer als gevolg van het bovenstaande een verkoop tot stand komt, zullen wij een succesfee van 2,5 % (zegge twee-en-halve procent) van de transactiewaarde in rekening brengen. Onder de transactiewaarde wordt verstaan de in totaal werkelijk ontvangen prijs, inclusief dat gedeelte van de verkoopprijs, dat middels een eventuele earn-out constructie wordt verrekend. Dit geldt ook voor eventuele dividenden, die in het licht en met het oog op de transactie, worden uitgekeerd.
Betreffende een voortijdige beëindiging van de overeenkomst zijn partijen, gelet op artikel 12 van de algemene voorwaarden, het volgende overeengekomen:

De opdracht kan voortijdig worden beëindigd, indien één van beide partijen van mening is dat werkzaamheden niet (kunnen) worden uitgevoerd conform de offerte en opdrachtbevestiging en eventuele later schriftelijk vastgelegde nadere opdrachtspecificaties. In dat geval zal een opzegtermijn van een maand worden aangehouden voor opdracht met een doorlooptijd van meer dan twee maanden.
Hiertoe zal uiteraard eerst worden overgegaan wanneer is gebleken dat de
geconstateerde problemen niet kunnen worden opgelost.
Indien de overeenkomst tussentijds wordt opgezegd door opdrachtgever, heeft ons bureau recht op compensatie vanwege het daardoor ontstane en aannemelijk te maken bezettingsverlies, tenzij er feiten en omstandigheden aan de opzegging ten grondslag liggen die aan ons zijn toe te rekenen. Voorts is opdrachtgever alsdan gehouden tot betaling van de declaraties voor tot dan toe verrichte werkzaamheden. De voorlopige resultaten van de tot dan toe verrichte werkzaamheden zullen dan ook onder voorbehoud ter beschikking worden gesteld aan opdrachtgever.(…)”
[geïntimeerde] heeft bij e-mailbericht van 18 december 2012 (productie 6 bij dagvaarding) Ateron te kennen gegeven akkoord te gaan met een verlenging van de overeenkomst voor de duur van zes maanden, met dien verstande dat de overeenkomst zou eindigen op 30 juni 2013 en Ateron enkel nog op basis van de reeds overeengekomen succesfee werkzaamheden zou verrichten en derhalve verder geen uren en bijkomende kosten in rekening zou brengen. Ateron is bij e-mailbericht van 19 december 2012 (productie 7 bij dagvaarding) met de verlenging van de overeenkomst van opdracht onder die voorwaarden akkoord gegaan.
Na 30 juni 2013 is de overeenkomst stilzwijgend voortgezet.
Ateron heeft op 11 november 2013 factuur [factuurnummer] (productie 20 bij dagvaarding) aan [geïntimeerde] gezonden. Deze factuur is - blijkens de tekst ervan - door Ateron gegrond op “
vergoeding, zoals overeengekomen d.d. 24 maart 2011 2,5 % van de transactiewaarde” en bedraagt € 235.798,75 inclusief btw.
Bij e-mail van de advocaat van [geïntimeerde] van 22 november 2013 (productie 21) is Ateron - onder meer - bericht dat [geïntimeerde] niet zal overgaan tot betaling van voormelde factuur, nu “
de door cliënte gegeven opdracht aan uw organisatie reeds is geëindigd”en de factuur “
daarnaast geen enkele grondslag” heeft.
Bij aangetekende brief van 2 december 2013 (productie 22 bij dagvaarding) heeft Ateron [geïntimeerde] gesommeerd tot de betaling van de gemelde factuur van 11 november 2013. [geïntimeerde] heeft de factuur niet voldaan.
Ateron heeft daarop op 13 december 2013 ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag doen leggen onder de ING Bank NV en bij dagvaarding van 18 december 2013 de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt.
4.2
In deze procedure stelt Ateron dat door haar bemiddeling de verkoop van [geïntimeerde] Holding BV aan QAT III Investments Coop UA (verder: QAT) tot stand is gekomen. Volgens Ateron hebben [geïntimeerde] en QAT op 3 oktober 2013 overeenstemming bereikt over de essentialia van de verkoop, waaronder de koopprijs van € 6.500.000,=, de overname per 1 januari 2014 en afspraken over de nettowinst over 2013 en de management fee. De totale waarde van deze transactie bedroeg € 7.795.000,=. Op 10 oktober 2013 is de overeenstemming tussen partijen bekrachtigd. Over de overige voorwaarden van de koop is verder onderhandeld, waartoe verschillende
letters of intentzijn opgesteld. De ondertekening van de definitieve versie daarvan is bepaald op 11 november 2013. Daarmee is volgens Ateron de koop tot stand gekomen, zodat Ateron haar opdracht heeft voltooid en [geïntimeerde] 2,5% van de waarde van de transactie als succesfee verschuldigd is geworden. Inclusief btw komt dit uit op een bedrag van € 235.798,75. De primaire vordering van Ateron betreft dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 25 november 2013.
4.3
Wanneer [geïntimeerde] niet gehouden is tot het betalen van deze succesfee, heeft volgens Ateron te gelden dat [geïntimeerde] de overeenkomst met Ateron tussentijds heeft beëindigd door haar e-mail van 9 november 2013, waarin [geïntimeerde] aan QAT en Ateron liet weten dat de bijeenkomst die op 11 november 2013 was gepland geen doorgang zou vinden omdat [geïntimeerde] om persoonlijke redenen niet verder ging met de voorgenomen transactie. Dat betekent dat [geïntimeerde] op grond van artikel 12 van de algemene voorwaarden, hiervoor in 4.1 onder c) aangehaald, en/of artikel 7:411 BW gehouden is tot betaling van € 212.200,13 inclusief btw, dan wel € 187.064,80 inclusief btw, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag. De subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen van Ateron betreffen respectievelijk deze bedragen, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, met inbegrip van de beslagkosten.
4.4
[geïntimeerde] betwist de vorderingen van Ateron. Volgens haar is met QAT geen koopovereenkomst tot stand gekomen zodat Ateron geen aanspraak kan maken op de succesfee die alleen verschuldigd is bij het bereiken van een koopovereenkomst door bemiddeling van Ateron. Met betrekking tot de subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen van Ateron stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt dat zij met haar
e-mail van 9 november 2013 wel te kennen heeft gegeven dat zij van de transactie met QAT afzag, maar niet dat zij de overeenkomst met Ateron beëindigde. Die overeenkomst heeft Ateron volgens [geïntimeerde] beëindigd door twee dagen later zonder meer een factuur voor de succesfee te sturen. Voor de werkzaamheden die Ateron heeft verricht heeft zij overeenkomstig de gemaakte afspraken betaald gekregen en op meer dan dat heeft zij geen aanspraak, ook niet op grond van de wettelijke bepalingen inzake opdracht of op grond van de door Ateron ingeroepen redelijkheid en billijkheid.
4.5
De rechtbank heeft een comparitie van partijen bepaald die op 15 april 2014 heeft plaatsgevonden. Bij vonnis van 5 november 2014 heeft de rechtbank de vorderingen van Ateron op alle grondslagen afgewezen met veroordeling van Ateron in de proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, kort gezegd, dat de factuur van Ateron een deugdelijke grondslag ontbeert, dat de beëindiging van de bemiddelingsovereenkomst niet aan [geïntimeerde] als opdrachtgever is toe te rekenen en dat het einde daarvan geheel voor rekening en risico van Ateron is.
4.6
De vijf grieven van Ateron betreffen respectievelijk de verwerping van haar primaire, subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen en het dictum van het vonnis waarvan beroep. [geïntimeerde] heeft de grieven bestreden. Het hof zal de grieven achtereenvolgens bespreken.
4.7
Grief I betreft de aanspraak van Ateron op betaling van de succesfee. Het hof overweegt hierover het volgende. Hiervoor in 4.1 onder b) is de bepaling in de bemiddelingsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Ateron aangehaald waarop de aanspraak van Ateron berust. Daarin in sprake van vier onderscheiden fasen. In het daaraan voorafgaande gedeelte van de bemiddelingsovereenkomst zijn deze als volgt nader omschreven:
“FASE 1
Oriëntatie
Gestart zal worden met het voeren van oriënterende gesprekken met potentiële kopers. Tijdens deze gesprekken dienen de intenties van de partijen helder geformuleerd te worden. Tevens zullen de aanpak en de tijdsplanning besproken worden. (…)
FASE 2
Opstellen verkoopmemorandum
In deze fase zullen wij alle relevante informatie verzamelen voor het opstellen van een verkoopmemorandum. Het verkoopmemorandum wordt opgesteld om de organisatie inzichtelijk te maken voor potentiële kopers. (…) Aan de hand van het verkoopmemorandum kunnen onderhandelingen met de potentiële kopers plaatsvinden. Het maken van een bedrijfswaardering maakt onderdeel uit van deze fase.
FASE 3
Begeleiding bij de bedrijfsverkoop
Gedurende deze fase zullen wij -in continue afstemming met u- de onderhandelingen voeren. In deze fase zal het verkoopmemorandum ter beschikking worden gesteld en waar nodig worden toegelicht. Dit memorandum dient als basis voor de te voeren onderhandelingen. De uitkomsten hiervan zullen wij aansluitend met u evalueren. De onderhandelingen kunnen leiden tot een Letter of Intent (LOI). Het is mogelijk dat de potentiële koper een due diligence onderzoek zal (laten) uitvoeren alvorens over te gaan tot de aankoop van het bedrijf. Dit laatste zal evenwel plaatsvinden nadat de LOI door partijen is getekend.
FASE 4
Opstellen koopcontract en afronden bedrijfsverkoop
Op basis van de uitkomsten van fase 3 zal een (definitief) koopcontract opgesteld worden. Wij zullen de juristen (nog nader te bepalen) ondersteunen en begeleiden bij het opstellen van het (voorlopig) koopcontract. Vervolgens kan de verkooptransactie voltooid worden.”
Met deze omschrijving wordt het volledige begeleidingstraject weergegeven zoals dit door Ateron zal worden uitgevoerd, van de eerste oriënterende gesprekken met potentiële kopers tot en met de voltooiing van verkooptransactie met de uiteindelijke koper. Wanneer deze laatste is gerealiseerd, is het gehele traject doorlopen en met succes afgerond. Het ligt voor de hand dat eerst dan sprake kan zijn van een aanspraak op een succesfee. Nergens blijkt uit dat deze aanspraak reeds ontstaat in een eerdere fase van het traject. Dat zou ook niet te rijmen zijn met de afspraak over de berekening van de succesfee, te weten 2,5% van de transactiewaarde, dat wil zeggen van
de in totaal werkelijk ontvangen prijs. Daarvan is een eerder stadium dan na afwikkeling van het gehele traject vanzelfsprekend geen sprake. In ieder geval zijn door Ateron geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere uitleg kunnen leiden en die de conclusie rechtvaardigen dat Ateron op grond van de bemiddelingsovereenkomst op een eerder moment aanspraak heeft op de succesfee dan nadat het gehele verkooptraject succesvol is afgerond. Dat dit niet het geval is geweest, staat vast: men is in fase 3 blijven steken, nog voor de ondertekening van een
letter of intent.
4.8
Ateron heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] in oktober 2013 over de essentialia van de koopovereenkomst al wilsovereenstemming had bereikt met QAT. De aanspraak van Ateron op de succesfee is in de bemiddelingsovereenkomst evenwel niet afhankelijk gesteld van een eventuele wilsovereenstemming tussen verkoper en de beoogde koper over bepaalde (hoofd)punten van de te sluiten koopovereenkomst maar van het volledig afronden van de verkooptransactie. Voor de bepaling van de rechtsgevolgen van het afbreken van het onderhandelingstraject in de rechtsverhouding tussen verkoper en beoogde koper kunnen de omstandigheden die Ateron in dit verband uitvoerig naar voren heeft gebracht van belang zijn, maar in de rechtsverhouding tussen Ateron en [geïntimeerde] is dat niet het geval. [geïntimeerde] heeft het onderhandelingstraject met QAT afgebroken toen het erop aankwam een volgende stap te zetten in het onderhandelingsproces door een
letter of intentte tekenen. Of [geïntimeerde] daar jegens QAT al dan niet toe gehouden was, is in de onderhavige zaak niet relevant. Jegens Ateron was [geïntimeerde] in ieder geval niet verplicht die stap te zetten. Met het oog op de voorgenomen verkoop van het bedrijf werden onderhandelingen gevoerd en bij dergelijke onderhandelingen kunnen zich allerlei ontwikkelingen voordoen waardoor het beoogde resultaat alsnog niet wordt bereikt, juist ook bij een complexe bedrijfsovername als waarvan in dit geval sprake is. Het ligt ook daarom voor de hand dat de aanspraak van Ateron op de succesfee niet reeds in de loop van het onderhandelingstraject zou ontstaan. Bij deze stand van zaken komt bewijslevering als door Ateron aangeboden niet aan de orde.
4.9
Voor de vergoeding van de werkzaamheden van Ateron hebben partijen opeenvolgende afspraken gemaakt, waarvan de betaling van de succesfee onderdeel uitmaakt. Anders dan Ateron betoogt kan niet staande worden gehouden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij onder de gegeven omstandigheden de aanspraak op de succesfee niet geldend kan maken. Dit is inherent aan het systeem van vergoedingen waarvoor partijen hebben gekozen. Daarin is begrepen dat de kans bestaat dat Ateron uiteindelijk voor een deel van haar werkzaamheden niet betaald krijgt, zoals daarin ook is begrepen dat de mogelijkheid bestaat dat zij daarvoor relatief veel betaald krijgt. Op [geïntimeerde] rust niet de verplichting om - ten behoeve van de aanspraken van Ateron - het onderhandelingstraject voort te zetten, terwijl zij er om haar moverende redenen niet (langer) voor voelt om de verkooptransactie met QAT volledig af te wikkelen.
4.1
Een en ander brengt het hof tot dezelfde conclusie als de rechtbank, namelijk dat de primaire vordering van Ateron niet voor toewijzing in aanmerking komt. Grief I wordt daarom verworpen.
4.11
Met haar grieven II, III en IV komt Ateron op tegen de afwijzing van haar subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen. Deze vorderingen baseert Ateron op de stelling dat [geïntimeerde] de overeenkomst met Ateron tussentijds heeft beëindigd, zodat [geïntimeerde] op grond van artikel 12 van de algemene voorwaarden, op grond van artikel 7:411 lid 2 BW, dan wel op grond van artikel 7:411 lid 1 BW is gehouden tot betaling van gewerkte uren tegen het volle loon, respectievelijk een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, een en ander vermeerderd met bezettingsverlies van Ateron over de periode november en december 2013. Kern van de stellingen van Ateron is dat [geïntimeerde] met haar e-mail van 9 november 2013 de bemiddelingsovereenkomst met Ateron heeft beëindigd. Deze e-mail is gericht een Ateron en QAT en luidt als volgt:
“Helaas moet ik jullie mededelen dat ik om persoonlijke redenen niet verder ga met de voorgenomen transactie. De afspraak van aanstaande maandag bij [Advocaten] Advocaten te [plaats] gaat dus niet door, sorry voor de tijd die jullie daarvoor gereserveerd hebben.”
Naar aanleiding hiervan heeft Ateron geen contact gezocht met [geïntimeerde] maar op 11 november 2013 de succesfee ten bedrage van € 235.798,75 inclusief btw bij [geïntimeerde] in rekening gebracht. Ateron voert aan dat [geïntimeerde] met het afzeggen van de bijeenkomst op 11 november 2013 waarop de
letter of intentgetekend zou worden van verkoop van het bedrijf aan welke partij dan ook heeft afgezien zodat daarmee tevens een einde is gemaakt aan de bemiddelingsovereenkomst met Ateron die erop gericht was die verkoop te bewerkstelligen. [geïntimeerde] betwist dat dit het geval is. Zij heeft de voorbereiding van de transactie met QAT willen beëindigen maar dat wil niet zeggen dat zij daarmee tevens de bemiddelingsovereenkomst met Ateron heeft beëindigd. Dat heeft Ateron volgens [geïntimeerde] zelf gedaan door zonder meer haar factuur van 11 november 2013 toe te sturen.
4.12
Het hof overweegt hierover het volgende. Bij het hiervoor in 4.1 onder c) aangehaalde artikel 12 van de algemene voorwaarden, dat het recht van Ateron op compensatie bij opzegging door de opdrachtgever regelt, bij artikel 7:411 lid 1 BW dat het recht op loon van de opdrachtnemer bij voortijdig einde van de overeenkomst regelt en bij artikel 7:411 lid 2 BW dat het recht van de opdrachtnemer op het volle loon regelt, is steeds van doorslaggevend belang in welke positie partijen zich ten opzichte van elkaar bevonden op het moment dat het ondertekenen van de
letter of intentgeen doorgang vond. Tussen partijen gold de na 30 juni 2013 stilzwijgend verlengde overeenkomst die inhield dat Ateron enkel nog op basis van de reeds overeengekomen succesfee werkzaamheden zou verrichten en verder geen uren en bijkomende kosten in rekening zou brengen. Hierbij dient in aanmerking genomen te worden dat de facturen op grond van werkzaamheden in de daaraan voorgaande periode door [geïntimeerde] waren voldaan. Wanneer Ateron in dit stadium, begin november 2013, zelf de bemiddelingsovereenkomst met [geïntimeerde] beëindigde zonder dat het bemiddelingstraject succesvol was afgerond, kon zij geen aanspraak maken op vergoeding van uren en kosten en evenmin op de succesfee. Dat vloeit voort uit de afspraken die partijen hebben gemaakt; hetgeen Ateron zowel in eerste aanleg als nu in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt het hof niet tot een ander oordeel en brengt niet mee dat [geïntimeerde] Ateron niet aan die afspraken zou mogen houden. Wanneer dat anders zou zijn, zou dat tot gevolg hebben dat Ateron door zelf voortijdig de bemiddelingsovereenkomst te beëindigen een aanspraak op vergoedingen zou kunnen doen ontstaan.
4.13
Een aanspraak op de door Ateron aangevoerde gronden kan, gezien het vorenstaande, alleen zijn ontstaan indien niet Ateron maar [geïntimeerde] de bemiddelingsovereenkomst (voortijdig) beëindigde. Volgens Ateron heeft [geïntimeerde] dat ook gedaan met haar afzegging van de bijeenkomst die voor 11 november 2013 was gepland, omdat zij om persoonlijke redenen niet verder ging met de voorgenomen transactie. Het hof deelt dit standpunt van Ateron niet. Ateron concretiseert geen althans onvoldoende door [geïntimeerde] jegens haar geuite verklaringen en gedragingen die Ateron redelijkerwijze als zodanig had moeten begrijpen. De tekst van de hiervoor aangehaalde e-mail van [geïntimeerde] van 9 november 2013 kan redelijkerwijze niet anders bedoeld en begrepen zijn dan als een mededeling over het afbreken van het traject met QAT. Over de verdere gang van zaken ten aanzien van Ateron vermeldt de e-mail niets. Nu het bericht tegelijkertijd bestemd was voor Ateron en QAT ligt het voor de hand dat de mededeling alleen betrekking had op de kwestie waar beiden bij betrokken waren, de voortgang van het traject met QAT, en niet tevens op een aangelegenheid waar QAT niets mee te maken had, de bemiddelingsovereenkomst tussen Ateron en [geïntimeerde] . Wanneer Ateron aan de e-mail het vermoeden ontleende dat niet alleen de bijeenkomst van 11 november 2013 werd afgezegd en de onderhandelingen met QAT werden afgebroken, had het op haar weg gelegen daarover bij [geïntimeerde] uitsluitsel te verkrijgen. Ateron concretiseert geen althans onvoldoende door [geïntimeerde] jegens haar geuite verklaringen en gedragingen die Ateron redelijkerwijs als zodanig had moeten begrijpen. Ook uit de door Ateron aangevoerde omstandigheid dat [geïntimeerde] haar onderneming nadien niet aan derden heeft verkocht kan niet worden afgeleid dat zij op 9 november 2013 van iedere overnametransactie afzag en dat zij in verband daarmee met onmiddellijke ingang de bemiddelingsovereenkomst met Ateron wilde opzeggen. Ook voor het overige zijn door Ateron geen feiten omstandigheden naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat zij de e-mail van 9 november 2013 redelijkerwijze als een opzegging van de bemiddelingsovereenkomst mocht beschouwen.
4.14
De enige reactie van Ateron op de e-mail van 9 november 2013 was het zonder meer toesturen van een factuur voor de succesfee, waar zij geen aanspraak op kon maken en die redelijkerwijze door [geïntimeerde] niet anders kon worden begrepen dan als het signaal van Ateron dat volgens haar de bemiddelingsovereenkomst tot een einde was gekomen. Dat het ook de bedoeling van Ateron was om precies dit signaal af te geven, is bevestigd bij de comparitie van partijen in eerste aanleg waar van de kant van Ateron te kennen is gegeven dat volgens haar na de e-mail van 9 november 2013 verdere samenwerking van haar met [geïntimeerde] niet mogelijk was en de rol van Ateron bij de mogelijke verkoop van de onderneming van [geïntimeerde] was uitgespeeld. Dit betekent dat de bedoeling van het toesturen van de factuur van 11 november 2013 overeenkomt met de wijze waarop [geïntimeerde] dit heeft begrepen. Uit hetgeen Ateron voor het overige heeft aangevoerd valt ook geen enkele andere strekking van het toesturen van deze factuur af te leiden dan die van beëindiging van de bemiddelingsovereenkomst door Ateron. Daarmee heeft Ateron zelf een beroep op artikel 12 van de algemene voorwaarden en/of artikel 7:411 BW geblokkeerd.
4.15
De consequentie van het vorenstaande is dat de subsidiaire, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen van Ateron niet voor toewijzing in aanmerking komen, zodat de grieven II, III en IV worden verworpen.
4.16
Grief V heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis zodat deze het lot daarvan deelt en eveneens wordt verworpen. Door Ateron zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat haar bewijsaanbod als niet relevant voor de beslissing wordt gepasseerd.
4.17
Nu alle grieven zijn verworpen, wordt het vonnis waarvan beroep bekrachtigd met veroordeling van Ateron in de kosten van het hoger beroep, vermeerderd met nakosten als gevorderd.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Ateron in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 5.160,= aan vast recht en op € 3.263,= aan salaris advocaat, wat betreft de nakosten te vermeerderen met € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 199,= vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en S.O.H. Bakkerus en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juli 2016.
griffier rolraadsheer