ECLI:NL:GHSHE:2016:2723

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
20-001689-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1976, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 13 mei 2015. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep onbeperkt was ingesteld, maar dat er volgens de wet geen hoger beroep openstaat voor een vrijspraak. Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor de meeste tenlastegelegde feiten, omdat de rechtbank de officier van justitie in eerste aanleg niet-ontvankelijk had verklaard in de vervolging van de verdachte voor deze feiten.

Het hof heeft zich vervolgens gericht op feit 2, waarbij de verdachte werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf en een taakstraf. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak. Na onderzoek ter terechtzitting heeft het hof geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof oordeelde dat het bewijs voornamelijk afkomstig was van één bron en onvoldoende steun vond in andere bewijsstukken, waardoor niet voldaan was aan het bewijsminimum zoals gesteld in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.

Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte. De beslissing van het hof werd op 7 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001689-15
Uitspraak : 7 juli 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 mei 2015 in de strafzaak met parketnummer
12-715141-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de inhoud van de ‘akte rechtsmiddel’ van 25 mei 2015 is het hoger beroep namens verdachte onbeperkt ingesteld. Dit hoger beroep is niet beperkt door een partiële intrekking.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat er voor een verdachte geen hoger beroep open van een vrijspraak. Het hof zal derhalve, mede gelet op het bepaalde in artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Het hof zal verdachte tevens niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep ten aanzien van de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, wegens gebrek aan belang daarbij. Immers, de rechtbank heeft de officier van justitie in eerste aanleg ter zake van deze drie feiten niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte en de verdediging heeft opgemerkt zich te kunnen vinden in die beslissing, zodat het hoger beroep daartegen niet is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen, te weten feit 2.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens verdachte door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof deze, conform de beslissing van de rechtbank, zal toewijzen tot een bedrag van € 437,92, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011 te Middelburg, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hebbende verdachte (telkens) die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten betasten/vasthouden.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Het hof overweegt daartoe dat het wettig bewijs in de kern afkomstig is van één en dezelfde bron en onvoldoende steun vindt in hetgeen zich overigens in het dossier bevindt. Daarmee is niet voldaan aan het in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum en dient verdachte van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van
€ 1.587,92 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 437,92, plus wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. E.W.M. Stokman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 7 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.W.M. Stokman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.