ECLI:NL:GHSHE:2016:2820

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
200.166.797_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een huurovereenkomst bedrijfsruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Projekt Maatschappij [vestigingsnaam] B.V. (hierna: PMZ) tegen [keukens] Keukens B.V. over de rechtsgeldigheid van een opzegging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De huurovereenkomst was oorspronkelijk aangegaan voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 mei 2011, met een verlenging tot 1 juni 2015. PMZ stelt dat de opzeggingsbrief van [keukens] haar niet heeft bereikt, waardoor de huurovereenkomst doorliep. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de opzeggingsbrief op de juiste wijze was aangeboden en dat PMZ de gevolgen van het niet afhalen van de brief moest dragen.

In hoger beroep heeft het hof de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelt dat [keukens] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de opzeggingsbrief daadwerkelijk bij PMZ is aangekomen. Het hof stelt vast dat de opzegging niet rechtsgeldig is, omdat PMZ niet op de hoogte was van de opzegging. De grieven van PMZ slagen, en het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter. De huurovereenkomst loopt in beginsel nog door tot 1 juni 2015. Het hof houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte aan de zijde van PMZ.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.166.797/01
arrest van 12 juli 2016
in de zaak van
Projekt Maatschappij [vestigingsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als PMZ,
advocaat: mr. A.J.A. Dielissen te Wouw,
tegen
[keukens] Keukens B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [keukens] ,
advocaat: mr. B.H. Vader te Oost-Souburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 maart 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 december 2014, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen PMZ als eiseres en [keukens] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3315071/14-4886)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven houdende vijf grieven en met een eiswijziging;
  • de memorie van antwoord met twee producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende door de kantonrechter vastgestelde feiten. Deze zijn in hoger beroep niet betwist.
2.1.
Bij schriftelijke overeenkomst van april 2006 verhuurde PMZ aan [keukens] bedrijfsruimte op het adres [adres] te [plaats] . De overeenkomst is aangegaan voor de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 mei 2011. Op de overeenkomst zijn van toepassing de Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7: 230a BW.
2.2.
Op 5 april 2011 bevestigde PMZ aan [keukens] de gemaakte afspraak dat de huurovereenkomst werd verlengd met een jaar vanaf 1 juni 2011 en dat de huur vervolgens werd voortgezet voor aansluitende perioden van telkens een jaar. Beëindiging van de overeenkomst heeft plaats door opzegging tegen het einde van een huurperiode (per 1 juni van een bepaald jaar) met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste een half jaar. Deze brief is namens [keukens] voor akkoord ondertekend.
2.3.
Bij e-mail van 30 december 2013 schreef [keukens] aan PMZ te hebben besloten het huurcontract op te zeggen en voor 1 december 2013 een aangetekende brief te hebben gestuurd naar haar adres. Die brief had zij retour gekregen met de mededeling dat PMZ die niet had afgehaald.
5.2.
De opzeggingsbrief van [keukens] dateert van 27 november 2013. Aan de hand van de overgelegde stukken, waarvan ter comparitie de originelen zijn getoond, staat het volgende vast:
- de opzeggingsbrief is op 27 november 2013 om 16.35 uur als aangetekende brief ontvangen door PostNL ter bezorging op het adres [bezorgadres] , [postcode] [plaats] ,
- op dit adres is PMZ gevestigd,
- de oorspronkelijke bezorgdatum is donderdag 28 november 2013 zoals blijkt uit “MijnPakket” van PostNL,
- de opzeggingsbrief is, voorzien van de aantekening “niet afgehaald”, op 23 december 2013 retour gezonden aan de afzender [keukens] .
3.2.
In de onderhavige procedure vorderde PMZ, stellende dat de huuropzegging haar niet heeft bereikt zodat de huurovereenkomst ook na juni 2014 doorliep, in eerste aanleg betaling van € 8.310,78 samengesteld als volgt (punten 8 en 9 inl. dagv.):
- een pro restobedrag van € 87,25
- de huur over de maand juni 2014 ad € 2.297,67
- de indexering over de maand juni 2014 ad € 24,26 (in punt 9 inl. dagv. staat
abusievelijk € 2.321,93)
- de huur over de maanden juli en augustus 2014 ad € 2.321,93 per maand
- drie maal de minimale vertragingsboete ad € 300,- per maand
- buitengerechtelijke kosten ad € 357,74.
Deze bedragen zijn op zich niet betwist.
In hoger beroep heeft PMZ haar vordering verhoogd met de huur over de maanden september 2014 tot en met mei 2015, derhalve met 9 maal € 2.321,93, zijnde € 20.897,37.
3.3.
De grieven 1, 2 en 3
3.3.1.
Deze grieven keren zich tegen hetgeen werd overwogen in de rechtsoverwegingen 5.3, 5.4 en 5.5 van het bestreden vonnis:
5.3.
Op grond hiervan is de kantonrechter van oordeel dat [keukens] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de opzeggingsbrief door haar als aangetekende brief is verzonden naar een adres waarvan zij redelijkerwijs mocht aannemen dat PMZ daar door haar kon worden bereikt. Voorts is aannemelijk, mede gelet op de naar algemeen bekend is gebruikelijke gang van zaken bij het aanbieden van aangetekende brieven aan de geadresseerde, dat de opzeggingsbrief op 28 november 2013 is aangeboden op het adres van PMZ zonder dat hij in ontvangst werd genomen, dat toen op dat adres een bericht werd achtergelaten dat de aangetekende brief op een bepaald postkantoor of postagentschap kon worden afgehaald en dat de brief niet binnen de daarbij gestelde termijn is afgehaald voordat hij retour werd gezonden aan [keukens] .
5.4.
De kantonrechter acht voorshands bewezen dat de aangetekende opzeggingsbrief op 28 november 2013 op de juiste wijze aan PMZ is aangeboden, namelijk door achterlating van een afhaalbericht op haar adres. Ter comparitie verklaarde partijen af te zien van verdere bewijslevering zodat PMZ niet de gelegenheid krijgt tot het leveren van tegenbewijs.
5.5.
De omstandigheid dat de opzeggingsbrief PMZ niet of niet tijdig bereikte doordat hij niet werd afgehaald, moet voor haar rekening komen. Dit is het gevolg van haar eigen handeling, van de handelingen voor wie zij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die haar persoon betreffen en rechtvaardigen dat zij het nadeel draagt (vergelijk voor een en ander HR 14 juni 2013, NJ 2013, 391, en het verwijzingshof Amsterdam, 24 juni 2014, NJF 2014, 368).
3.3.2.
De kantonrechter heeft kennelijk de volgende overweging (rov. 3.3.2) van de Hoge Raad voor ogen:
Art. 3:37 lid 3 BW houdt, voor zover thans van belang, in dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Het antwoord op de vraag wanneer kan worden gezegd dat een verklaring door de geadresseerde is ontvangen, wordt noch in de wettekst noch in de daarbij behorende toelichting gegeven. Indien de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt,
en dat de verklaring aldaar is aangekomen[accentuering door het hof].
3.3.3.
[keukens] beschrijft de gang van zaken (punt 3 mva) als volgt:
De opzeggingsbrief is op 27 november 2013 verzonden (…) en is conform de hierboven beschreven, bestendige handelwijze van de postbode bij het aanbieden van aangetekende poststukken, op 28 november 2013 aangeboden. (…) Teneinde de brief te kunnen aanbieden, heeft de postbode aan de buitendeur van het kantoor van PMZ aangebeld. Kennelijk is de deur toen niet geopend. (…)
Vervolgens heeft de postbode een kaartje in de brievenbus gedaan houdende de mededeling dat hij een poststuk heeft aangeboden doch niemand aantrof en de volgende dag opnieuw het stuk zal aanbieden. Dit kaartje zou niet aangetroffen zijn …?
De volgende dag - … - heeft de postbode weer aangebeld. Weer werd niet opengedaan. Opnieuw de bel niet gehoord …? (…) Vervolgens heeft de postbode het afhaalbericht in de brievenbus gedaan. Ook weer niet aangetroffen …?
3.3.4.
Het hof kan de kantonrechter in zijn beoordeling niet volgen. Uit de geciteerde passage van het arrest van de Hoge Raad volgt dat het aan [keukens] is te bewijzen dat de opzeggingsbrief
is aangekomen. Dit bewijs kan niet worden ontleend aan de
bestendige handelwijze van de postbode bij het aanbieden van aangetekende poststukken.Die handelwijze rechtvaardigt immers nog niet de conclusie dat het in dit specifieke geval ook zo is gegaan. Die handelwijze vormt hooguit een aanwijzing.
Gelet op de stellingname van [keukens] moet worden aangenomen dat zij niet kan bewijzen dat op het beweerde aanbellen door de postbode – zo al is aangebeld en zo dit op het juiste adres is gebeurd – een reactie van PMZ is gevolgd. Verder veronderstelt, ontleend aan de bestendige handelwijze, [keukens] kennelijk dat er tweemaal een kaartje, een afhaalbericht (op het goede adres) is achtergelaten (niet een kopie van de brief zoals bij een deurwaardersexploot het geval zou zijn. Er is ook geen schriftelijk stuk of een sticker die melding maakt van het feit dat de postbode een dergelijk afhaalbericht heeft achtergelaten.. Dan kan daaruit ook niet worden geconcludeerd dat het aan PMZ ligt dat zij geen kennis heeft gekregen van de opzeggingsbrief.
Het hof merkt hierbij op dat de stelling van [keukens] (als zou zij aannemelijk hebben gemaakt dat de brief is aangeboden) in zoverre tekort schiet dat het aanbieden aan een pand (aanbellen of kaartje achterlaten) niet voldoende is. Bewezen moet worden dat de brief daar ook is aangekomen, in die zin dat de brief, of althans het afhaalbericht, door (een medewerker van) PMZ is aangenomen of had kunnen worden aangenomen en gelezen. Dat is niet bewezen. De onderhavige casus verschilt in zoverre met die uit genoemd arrest van de Hoge Raad dat daar feitelijk vaststond dat de bewuste brief in de postbus van geadresseerde was achtergelaten, zodat de geadresseerde daarvan had kunnen kennis nemen. Hier staat nu juist niet vast dat er (een) afhaalbericht(en) in de brievenbus van PMZ terecht is/zijn gekomen en/of bij (medewerkers van) PMZ in handen is gevallen.
De conclusie kan niet anders zijn dan dat het bewijs dat de opzeggingsbrief bij PMZ is aangekomen, haar heeft bereikt, niet is geleverd.
3.3.5.
Het hof neemt in aanmerking dat degene die bij zijn opzegging gebruikt maakt van diensten van derden, hier het postbedrijf, het risico draagt dat daarbij iets fout gaat, althans dat hij niet kan bewijzen dat het goed is gegaan. Ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW is dit alleen anders indien het feit dat een brief de geadresseerde niet heeft bereikt een gevolg is van een gedraging van de geadresseerde (bijvoorbeeld het niet legen van een post- of brievenbus). Dienaangaande wordt door [keukens] niets gesteld.
3.3.6.
[keukens] heeft weliswaar nader bewijs aangeboden, maar niet van het
aangekomenzijn van de opzeggingsbrief.
3.3.7.
De conclusie is dat de grieven slagen en het vonnis vernietigd moet worden. De huurovereenkomst loopt in beginsel nog een jaar door, namelijk tot 1 juni 2015. Dat [keukens] PMZ eind december 2013 in kennis heeft gesteld van de opzegging, maakt dit niet anders, nu die handelwijze niet als rechtsgeldige en tijdige opzegging kan worden aangemerkt.
3.4.
In de memorie van antwoord heeft [keukens] een subsidiair verweer gevoerd, namelijk dat na de ontruiming, in ieder geval in de zomer 2014, het gehuurde aan een derde is verhuurd voor de opslag van campers, antieke auto’s en dergelijke. Zij verlangt matiging van de te betalen vergoeding tot nihil (een wettelijke grondslag voor die matiging noemt zij overigens niet).
PMZ heeft op dit verweer nog niet kunnen reageren. Zij zal in de gelegenheid worden gesteld om onderbouwd met schriftelijke stukken (zoals een huurovereenkomst), op dit verweer te reageren. [keukens] kan daarop reageren.
3.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 16 augustus 2016 voor het nemen van een akte aan de zijde van PMZ; [keukens] kan een antwoordakte nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J.W. van Rijkom en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2016.
griffier rolraadsheer