ECLI:NL:GHSHE:2016:2864

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
200.189.480/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door sanieten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante]. De rechtbank Limburg had op 6 april 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de sanieten niet naar behoren voldeden aan hun verplichtingen. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank en constateert dat de sanieten, ondanks hun verzoek om het vonnis te vernietigen, niet in staat zijn gebleken om hun boedelachterstand van circa € 9.250,00 in te lopen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 juni 2016, waarbij zowel de sanieten als hun bewindvoerder aanwezig waren. De bewindvoerder heeft aangegeven dat de sanieten onvoldoende informatie hebben verstrekt en dat hun financiële gedrag duidt op overconsumptie. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd, omdat de sanieten niet voldoen aan hun verplichtingen en er geen realistisch plan is om de achterstand in te lopen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 juli 2016
Zaaknummer : 200.189.480/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/04/14/75 R en C/04/14/76 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
en
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante]
advocaat: mr. Y.L. Chan te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 6 april 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 april 2016, hebben [appellant] en [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat het verzoek tot tussentijdse beëindiging van hun schuldsaneringsregelingen wordt geweigerd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Chan,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 maart 2016;
- een brief van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 24 juni 2016 ter aanvulling op het hoger beroepschrift met bijlagen;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] ingekomen d.d. 26 mei 2016 (stukken eerste aanleg) en 24 juni 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 17 mei 2016;
- de ter zitting door de advocaat van [appellant] en [appellante] overgelegde stukken, te weten: een verklaring van [getuige] d.d. 27 juni 2016 inzake diens bereidheid tot het namens [appellant] en [appellante] inlopen van de boedelachterstand.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 17 maart 2014 is ten aanzien van [appellant] en [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 18 december 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] en [appellante] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeren [appellant] en [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Daarnaast is er een verwijtbare boedelachterstand van ongeveer € 7.750,00 ontstaan te vermeerderen met een bedrag van € 1.500,00 inzake de auto, derhalve in totaal € 9.250,00. (…)
De rechtbank wijst de sanieten er nadrukkelijk op dat de ontstane boedelachterstand in beginsel niet door middel van schenkingen van derden kan worden ingelopen. (…)
Naar het oordeel van de rechtbank is, in verband met de hoogte van de ontstane boedelachterstand en het structureel onvoldoende afdragen van de sanieten, niet komen vast te staan dat de sanieten in staat kunnen worden geacht om op eigen kracht de opgelopen boedelachterstand binnen de voorgestelde periode van vierentwintig maanden in te lopen, temeer nu daartoe extra maandelijkse afdrachten noodzakelijk zijn.”
3.4.
[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] en [appellante] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] en [appellante] stellen met betrekking tot het inlopen van hun boedelachterstand een voorstel te hebben gedaan, maar dat de rechtbank uitsluitend heeft geoordeeld dat een boedelachterstand in beginsel niet door middel van schenkingen ingelost kan worden. De rechtbank heeft daarbij volgens [appellant] en [appellante] geen rekening gehouden met hun huidige situatie. Daarbij heeft de rechtbank volgens [appellant] en [appellante] ook onvoldoende gemotiveerd waarom een verlenging van 24 maanden niet haalbaar zou zijn, zij zijn naar eigen inzicht immers zeer gemotiveerd en verzoeken het hof dan ook om hen, daarbij ondersteund door maatschappelijk werk, alsnog een kans te bieden om aan te tonen dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om hun schuldsaneringsregelingen tot een succesvol einde te brengen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] en [appellante] erkennen dat zij met name in 2015 de bewindvoerder onvoldoende hebben geïnformeerd maar voeren daarbij aan dat dit een rechtstreeks gevolg was van de, zeker destijds, uiterst zorgwekkende medische situatie van [appellant] .
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder is van mening dat het zeer onwaarschijnlijk is dat [appellant] en [appellante] het door hen gebodene daadwerkelijk zullen kunnen waarmaken. Het betreffende plan stoelt volgens de bewindvoerder immers niet op enige realiteitszin. Het financiële gedrag van [appellant] en [appellante] laat een structurele overconsumptie zien. [appellant] en [appellante] waren niet in staat om gedurende 25 maanden op bijstandsniveau te leven, thans presenteren zij een plan waarbij zij gedurende 34 maanden beneden bijstandsniveau moeten leven. Bovendien blijkt uit de wet en de van toepassing zijnde jurisprudentie dat een boedelachterstand ook niet middels een schenking door derden mag worden ingelopen. De bewindvoerder is van mening dat [appellant] en [appellante] meer dan voldoende kansen hebben gekregen om hun schuldsaneringsregelingen tot een goed einde te brengen, vanaf het ontstaan van de boedelachterstand zijn zij hier immers meerdere malen gewezen. De discussie in de schuldsaneringsregeling wordt door [appellant] en [appellante] steeds weer teruggebracht naar hun bijzondere omstandigheden, maar met die omstandigheden is ruimschoots voldoende rekening gehouden. De bewindvoerder persisteert dan ook bij het eerder door haar ingenomen standpunt.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk
weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat er gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling voldoende rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden van [appellant] en [appellante] . Zo was er een door de rechter-commissaris goedgekeurde regeling inzake de reis en verblijfskosten in verband met de ziekenhuisopnames van [appellant] , zijn [appellant] en [appellante] in de gelegenheid gesteld om hun zorgkosten bij de bewindvoerder te melden zodat deze hiermee bij de berekening van de boedelafdracht rekening kon houden en mochten [appellant] en [appellante] hun auto met een dagwaarde van € 5.000,00 tegen een afkoop van slechts € 1.500,00 behouden, hetgeen resulteerde in een bijzondere tegemoetkoming aan [appellant] en [appellante] van € 3.500,00. Voorts geeft de bewindvoerder aan te onderkennen dat 2015 vanwege de ziekenhuisopnames van [appellant] voor zowel hem als [appellante] een bijzonder zwaar jaar moet zijn geweest, maar zij vindt het daarbij wel opmerkelijk dat [appellant] in dat jaar nog wel betaalde arbeid heeft kunnen verrichten maar de bewindvoerder niet éénmaal heeft weten te bellen om de laatste stand van zaken door te geven. De bewindvoerder had ook verwacht dat [appellant] en [appellante] vanwege hun problematische situatie hulp in zouden schakelen, maar dat hebben zij niet gedaan zoals zij feitelijk in het geheel niets hebben gedaan, er is in de schuldsaneringsregeling niet gespaard, er zijn geen bewijzen van zorgkosten overgelegd en [appellant] en [appellante] lijken te volstaan met de enkele mededeling dat 2015 voor hen een zwaar jaar was. Omdat zij [appellant] en [appellante] niet in staat acht om zelfs binnen de termijn van een maximaal verlengde schuldsaneringsregeling de boedelachterstand op eigen kracht in te lopen en een gift hiertoe van een derde in beginsel niet is toegestaan acht de bewindvoerder een verleningen van de schuldsaneringsregeling tot slot ook niet in de rede liggen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] en [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling hebben erkend en zij bovendien in het beroepschrift geen concrete grief tegen deze overweging van de rechtbank hebben gericht, dat [appellant] en [appellante] de voor hen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht niet naar behoren zijn nagekomen. Reeds doordat tegen deze overwegingen van de rechtbank geen grief is gericht, is dit oordeel dan ook al rechtens onaantastbaar geworden. Het hof overweegt hierbij bovendien dat er gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris voldoende rekening is gehouden met de door [appellant] en [appellante] aangehaalde bijzondere omstandigheden, meer in het bijzonder de medische situatie van [appellant] . Van [appellant] en [appellante] had naar het oordeel van het hof dan ook mogen worden verwacht dat zij de bewindvoerder, hoe incidenteel en summier ook, van enige informatie hadden voorzien, dan wel de bewindvoerder hadden bericht dat zij vanwege voornoemde bijzondere omstandigheden naar eigen inzicht niet in staat waren om de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling naar behoren te informeren, bijvoorbeeld ook opdat de bewindvoerder ten aanzien van dat laatste (inzicht van [appellant] en [appellante] ) had kunnen reageren en [appellant] en [appellante] alsdan van die reactie op de hoogte zouden zijn geweest.
3.8.3.
Vast staat eveneens dat er sprake is van een aanzienlijke boedelachterstand van circa
€ 9.250,00. Mede gelet op het structureel onvoldoende afdragen aan de boedel door [appellant] en [appellante] acht het hof het niet realistisch aan te nemen dat zij in staat zijn om deze boedelachterstand op eigen kracht binnen de door hen voorgestelde verlenging van de schuldsaneringsregeling van 24 maanden te voldoen nu daartoe, los van de doorlopende reguliere afdrachten die tot op heden al onvoldoende zijn verricht, immers ook nog aanzienlijke extra afdrachten noodzakelijk zijn. Een concreet plan van aanpak waaruit het tegendeel zou kunnen blijken ontbreekt. Het hof wijst [appellant] en [appellante] er bovendien nadrukkelijk op dat de ontstane boedelachterstand in beginsel niet middels schenkingen door derden kan worden ingelopen. Uit artikel 295 lid 1 in samenhang met lid 4, onder a, Fw vloeit immers voort dat schenkingen in beginsel in de boedel vallen. Daarenboven verdragen schenkingen voor inlossing van de boedelachterstand zich in principe niet met de in lid 2 van het hiervoor genoemde artikel opgenomen verplichting van de schuldenaar zelf van zijn inkomen maandelijks afdrachten te doen tot de grens van het in deze te bepalen vrij te laten bedrag. Deze verplichting kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden “afgekocht” door derden daargelaten nog, dat zodoende in de schuldsaneringsregeling een ongewenste tweedeling zou ontstaan doordat de ene saniet wél maar de andere saniet niét op schenkingen kan rekenen.
3.8.4
De hiervoor aan de orde zijnde tekortkomingen van [appellant] en [appellante] in de nakoming van hun verplichtingen op grond van de schuldsaneringsregeling kunnen hen worden verweten. Daaraan staat ook de ziekte van [appellant] niet in de weg nu op grond van de stukken en ook in het bijzonder hetgeen door de bewindvoerder hierover is aangedragen door het hof is vastgesteld dat met die bijzondere omstandigheid in ruim voldoende mate rekening is gehouden.
3.8.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, A.P. Zweers-van Vollenhoven en
A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.