In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 20 april 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds te beëindigen, omdat hij niet aan zijn verplichtingen voldeed en nieuwe schulden had laten ontstaan. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. Y.L. Chan, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en om voortzetting van de schuldsaneringsregeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 juni 2016 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn werkgever bereid was om de nieuwe schulden te voldoen en dat hij in staat was om de boedelachterstand in te lopen indien de schuldsaneringsregeling verlengd zou worden. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de appellant geen mogelijkheden had om zijn nieuwe schulden tijdig en volledig in te lopen, en dat de boedelachterstand aanzienlijk was.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant aanzienlijke nieuwe schulden had laten ontstaan en dat deze hem in hoge mate toe te rekenen waren. Het hof oordeelde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het aanvragen van een WW-uitkering na het verlies van zijn baan en dat hij onvoldoende had gedaan om zijn financiële situatie te verbeteren. Gelet op deze omstandigheden heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de appellant tot voortzetting van de schuldsaneringsregeling afgewezen.