Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/01051 tot en met 14/01057
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 10 oktober 2014, procedurenummers AWB 14/591 tot en met 14/597 in de gedingen tussen
belanghebbende
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden beschikkingen en aanslagen.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende in één biljet verenigde beschikkingen gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [a-straat] 8, 8a, 8b, 8c en 8d en de [b-straat] 4a en 4b, alle te [A] , per de waardepeildatum 1 januari 2012 (hierna: de waardepeildatum) zijn vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 (hierna: de beschikkingen). Tegelijkertijd zijn aan belanghebbende ter zake van deze (zeven) onroerende zaken aanslagen in de onroerende zaakbelasting over het jaar 2013 (hierna: de aanslagen) opgelegd, welke aanslagen in één geschrift zijn verenigd met de beschikkingen. Nadat tegen deze beschikkingen en de aanslagen bij de Heffingsambtenaar bezwaren zijn gemaakt, heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken d.d. 18 december 2013 de bezwaren inzake de vijf hiervoor genoemde onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] gegrond verklaard en de waardes van die vijf onroerende zaken verlaagd, de bezwaren inzake de twee hiervoor genoemde onroerende zaken gelegen aan de [b-straat] te [A] ongegrond verklaard en een vergoeding van de kosten van bezwaar aan belanghebbende toegekend van € 470.
1.2.
Belanghebbende is van de uitspraken betreffende de (zeven) onroerende zaken alsmede de kostenvergoeding van bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft deze zaken geregistreerd onder kenmerk AWB 14/591 tot en met 14/595 (de vijf onroerende zaken aan de [a-straat] ) en AWB 14/596 en 14/597 (de twee onroerende zaken aan de [b-straat] ). Ter zake van de zeven beroepen heeft de griffier alleen in de zaak AWB 14/591 een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken het beroep gegrond verklaard voor zover het de vijf panden aan de [a-straat] betreft, de uitspraken betreffende deze panden vernietigd, de vastgestelde waarden van deze panden verminderd zoals is weergegeven in het hieronder in 2.4 vermelde schema, de op deze panden betrekking hebbende aanslagen onroerende zaakbelasting dienovereenkomstig verminderd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de (proces)kosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.190 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
1.3.
De Heffingsambtenaar heeft bij schrijven van 3 december 2014, bij het Hof op diezelfde dag binnengekomen, hoger beroep ingesteld bij het Hof “tegen uitspraak rechtbank AWB 14/591 t/m 14/597”, op grond waarvan de griffie ervan is uitgegaan dat het hoger beroep, zoals dat is geregistreerd onder de nummers 14/01051 tot en met 14/01057, is gericht tegen de door de Rechtbank vastgestelde c.q. gehandhaafde waardes van alle zeven hiervoor genoemde onroerende zaken en zulks vervolgens aan belanghebbende heeft bericht, onder gelijktijdige uitnodiging van belanghebbende voor het indienen van een verweerschrift ter zake. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en in haar verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld betreffende uitsluitend de (door de Rechtbank gehandhaafde waarde van de) beide panden aan de [b-straat] . De Heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende niet schriftelijk beantwoord.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 juni 2016 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C] en de heer [D] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is gestuurd.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de in geschil zijnde (zeven) onroerende zaken. De onroerende zaken zijn gelegen op een industrieterrein en zijn bedrijfspanden. Alle onroerende zaken worden verhuurd. De onroerende zaken aan de [a-straat] 8a tot en met 8d zijn vrijwel identiek.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaken, per waardepeildatum 1 januari 2012, voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld (zie onderstaand schema). In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende zaakbelastingen bekend gemaakt. In de uitspraken op bezwaar (UOB) heeft de Heffingsambtenaar de waardes opnieuw beoordeeld en als volgt vastgesteld.
Nummer Adres Waarde volgens beschikking UOB
14/1051 [a-straat] 8 € 154.000 € 140.000
14/1052 [a-straat] 8a € 185.000 € 168.000
14/1053 [a-straat] 8b € 185.000 € l68.000
14/1054 [a-straat] 8c € 185.000 € 168.000
14/1055 [a-straat] 8d € 185.000 € 168.000
14/1056 [b-straat] 4a € 340.000 ongegrond
14/1057 [b-straat] 4b € 336.000 ongegrond
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft in beroep twee taxatierapporten overgelegd, opgemaakt op 15 maart 2014 voor de vijf onroerende zaken gelegen aan de [a-straat] en op 31 maart 2014 voor de onroerende zaken gelegen aan de [b-straat] 4a en 4b, door taxateur [E] , verbonden aan [F] . In deze taxatierapporten is de waarde van de onroerende zaken getaxeerd op een waarde hoger of gelijk aan de vastgestelde waardes in de uitspraken op bezwaar. Hierbij is gebruik gemaakt van de huurwaardekapitalisatiemethode. Naast gegevens van de onroerende zaken, bevat dit taxatierapport voor de onroerende zaken aan de [b-straat] gegevens van de verkopen van een aantal vergelijkingsobjecten, te weten [b-straat] 4, 5 en 6.
2.4.
De Rechtbank heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken:
a. a) het beroep gegrond verklaard voor zover het betreft de vijf panden aan de [a-straat] , de uitspraken betreffende deze panden vernietigd en de vastgestelde waarden van deze panden als volgt verminderd:
Nummer Adres Waarde volgens Rechtbank
14/1051 [a-straat] 8 € 111.000
14/1052 [a-straat] 8a € 134.000
14/1053 [a-straat] 8b € 134.000
14/1054 [a-straat] 8c € 134.000
14/1055 [a-straat] 8d € 134.000, en
b) de vastgestelde waardes van de [b-straat] 4a en 4b gehandhaafd, te weten:
14/1056 [b-straat] 4a € 340.000
14/1057 [b-straat] 4b € 336.000.
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft de vijf onroerende zaken aan de [a-straat] (opnieuw) laten taxeren door de heer [E] voornoemd. In dit taxatierapport, dat is opgemaakt op 27 november 2014, zijn op basis van de marktgegevens nieuwe waardes vastgesteld zowel aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode als via toepassing van de vergelijkingsmethode en wel als volgt:
Vergelijkingsmethode hwk-methode
14/1051 [a-straat] 8 € 188.000 € 189.000
14/1052 [a-straat] 8a € 222.000 € 228.000
14/1053 [a-straat] 8b € 222.000 € 228.000
14/1054 [a-straat] 8c € 222.000 € 228.000
14/1055 [a-straat] 8d € 222.000 € 228.000.
2.6.
In beide taxatierapporten zijn een aantal vergelijkingsobjecten opgenomen, te weten:
[b-straat] 4
[b-straat] 5 en
[b-straat] 6, alle te [A]
Van de vergelijkingsobjecten zijn verkoopcijfers bekend.
Tevens zijn in het rapport van 27 november 2014 de voor de onderbouwing van de voor elke onroerende zaak gebezigde huurwaardekapitalisatiemethode gehanteerde uitgangspunten opgenomen.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
In geschil is de waarde van alle zeven onroerende zaken op de waardepeildatum, alsmede de hoogte van de kosten van bezwaar en de hoogte van de proceskostenvergoeding in beroep en hoger beroep.
3.2.
De Heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat de Rechtbank de waardes van de panden [a-straat] 8, 8a, 8b, 8c en 8d ten onrechte lager heeft vastgesteld dan de vastgestelde waardes in de uitspraak op bezwaar. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij laatstbedoelde waardes voldoende aannemelijk heeft gemaakt, verwijst de Heffingsambtenaar naar het door hem ingebrachte taxatierapport van 27 november 2014. Voor wat betreft de waardering van de beide panden aan de [b-straat] persisteert hij bij hetgeen door hem in beroep reeds is aangevoerd. Voorts stelt de Heffingsambtenaar dat, indien het Hof de uitspraak op bezwaar bevestigt, er naar de opvatting van de Heffingsambtenaar geen aanleiding bestaat voor toekenning van een hogere vergoeding van kosten dan is toegekend bij de bestreden uitspraak op bezwaar.
3.3.
Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat voor wat betreft de waardering van de vijf panden aan de [a-straat] de uitspraak van de Rechtbank dient te worden gevolgd.
In zijn incidentele hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de Rechtbank voor wat betreft de twee panden aan de [b-straat] volledig voorbij is gegaan aan hetgeen van de zijde van belanghebbende in beroep is ingebracht en hij verzoekt het Hof dan ook om een volledige heroverweging te maken op basis van alle door belanghebbende ingebrachte stukken en de waarde van die beide panden te bepalen op € 205.000 (nummer 4a) respectievelijk € 236.000 (nummer 4b).
Voor wat betreft de kosten van de procedure stelt belanghebbende zich op het standpunt dat, gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld, een wegingsfactor met betrekking tot de zwaarte van de zaak van 1,5 in deze procedure op zijn plaats is.
3.4.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar de inhoud van het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze betrekking heeft op de daarbij gehandhaafde waardes van de twee panden aan de [b-straat] , vernietiging van de op die beide panden betrekking hebbende uitspraken van de Heffingsambtenaar, vermindering van de waarde van die beide onroerende zaken tot een bedrag van € 205.000 (nummer 4a) respectievelijk € 236.000 (nummer 4b) en dienovereenkomstige vermindering van de daarop betrekking hebbende aanslagen, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige en tot toekenning van een proceskostenvergoeding in hoger beroep op basis van dezelfde uitgangspunten als de Rechtbank dienaangaande heeft gehanteerd.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarbij de waardes (en de bijbehorende aanslagen) van de vijf panden aan de [a-straat] zijn verminderd, en voor zover een veroordeling in de kosten, inclusief de daarin opgenomen beslissing inzake de kosten van bezwaar, is uitgesproken en restitutie van het griffierecht is gelast en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.
4.Gronden
Vooraf en ambtshalve
4.1.
De Heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof “tegen uitspraak rechtbank AWB 14/591 t/m 14/597”. Op grond hiervan is de griffie ervan uitgegaan dat het hoger beroep, zoals dat is geregistreerd onder de nummers 14/01051 tot en met 14/01057, is gericht tegen de door de Rechtbank vastgestelde c.q. gehandhaafde waardes van alle zeven hiervoor genoemde onroerende zaken. Bij brief van (telkens) 17 december 2014 heeft de griffie zulks in elke zaak apart aan belanghebbende bericht, onder gelijktijdige uitnodiging van belanghebbende voor het indienen van een verweerschrift dan wel incidenteel hoger beroep ter zake.
4.2.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld betreffende uitsluitend de (door de Rechtbank gehandhaafde waarde van de) beide panden aan de [b-straat] . De Heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep van belanghebbende niet schriftelijk beantwoord.
4.3.
Op de keper beschouwd, is het hoger beroep van de Heffingsambtenaar uitsluitend gericht tegen de door de Rechtbank verminderde waardes van de vijf panden aan de [a-straat] en is – ook door belanghebbende – geen (principaal) hoger beroep ingesteld betreffende de beide panden aan de [b-straat] . Belanghebbende heeft betreffende die beide panden wel incidenteel hoger beroep ingediend. De vraag of incidenteel hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak over aanslagen (of beschikkingen), waartegen geen principaal hoger beroep is ingesteld, is bevestigend beantwoord door de Hoge Raad bij arrest van 10 april 2015, nr. 14/00528, ECLI:NL:HR:2015:913. Toegespitst op de onderhavige casus is de conclusie dat het tegen de beide panden aan de [b-straat] door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep ontvankelijk is en het Hof zal om die reden het incidentele hoger beroep inhoudelijk behandelen.
Ten aanzien van het geschil
4.4.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van een onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.5.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald. Op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld indien de bestemming van onroerende zaak verandert (onderdeel b) of een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een andere, specifiek voor de onroerende zaak geldende, bijzondere omstandigheid (onderdeel c), in het kalenderjaar voorafgaande aan het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.
4.6.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen bepaald door middel van een methode van vergelijking met woningen waarvan marktgegevens bekend zijn en voor niet-woningen door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur, door middel van een methode van vergelijking dan wel door middel van een discounted-cash-flow methode. Toepassing van de vergelijkingsmethode heeft, gezien het bepaalde in artikel 17 Wet WOZ, de voorkeur.
4.7.
Op de Heffingsambtenaar rust de last te bewijzen dat de voor de onroerende zaken vastgestelde WOZ-waarden niet te hoog zijn.
Met betrekking tot de panden [a-straat] 8, 8a, 8b, 8c en 8d:
4.8.
De Heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde onderbouwd door het overleggen van het onder 2.5 vermelde taxatierapport. Dit taxatierapport bevat een omschrijving van de onroerende zaken, een overzicht van gebruikte vergelijkingsobjecten c.q. van verzamelde huurgegevens door de gemeente en beeldmateriaal van de onroerende zaken. Voor het beeldmateriaal van de vergelijkingsobjecten verwijst de Heffingsambtenaar naar zijn taxatierapport van 31 maart 2014. Het Hof acht gelet op hetgeen partijen daar over en weer over hebben aangevoerd, de onroerende zaken gelegen aan de [b-straat] 5 (verkocht op 28 december 2012 voor € 285.000) en het pand aan de [b-straat] 6 (verkocht op 15 augustus 2011 voor € 412.500) goed vergelijkbaar met de onroerende zaken, zodat deze als vergelijkingsobject kunnen dienen. Met de Rechtbank houdt het Hof geen rekening met de verkoopprijzen van [b-straat] 4, nu de beide verkoopdata betreffende deze onroerende zaak te ver van de peildatum liggen.
4.9.
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting, onder verwijzing naar de op de bladzijden 7, 8 en 9 van het taxatierapport van 27 november 2014 uitgewerkte “Onderbouwing taxatie vergelijkingsmethode”, uitvoerig en naar het oordeel van het Hof voldoende onderbouwd aan de hand van een gevonden “gewogen gemiddelde” waarde per m2 van de vergelijkingsobjecten uiteengezet dat de bij de uitspraken op bezwaar vastgestelde vijf waardes niet te hoog zijn vastgesteld. Dit geldt ook indien de transacties inzake het pand [b-straat] 4 buiten beschouwing worden gelaten. De Heffingsambtenaar is er daarbij terecht van uitgegaan – hetgeen ook door belanghebbende wordt onderschreven – dat kantoorruimte duurder is dan opslagruimte en voorts dat een verschil in waardering bestaat tussen een ligging op de begane grond dan wel de eerste verdieping van een gebouw.
Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar aldus de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaken voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof acht de Heffingsambtenaar dan ook geslaagd in de op hem rustende bewijslast.
4.10.
Belanghebbende heeft ter zitting tegen de onderbouwing van de Heffingsambtenaar ingebracht – kort samengevat – dat de Heffingsambtenaar telkens met nieuwe cijfers op de proppen komt en met cijfers blijft goochelen. Zulks is naar het oordeel van het Hof echter onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Ook anderszins heeft belanghebbende de door hem voorgestane waardes niet aannemelijk gemaakt. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar is gegrond. De bestreden uitspraak kan om die reden niet in stand blijven.
Met betrekking tot de panden [b-straat] 4a en 4b
4.11.
Nu er ook met betrekking tot deze twee panden marktgegevens beschikbaar zijn van vergelijkbare panden die wel zijn verkocht, maar niet zijn verhuurd, heeft toepassing van de vergelijkingsmethode de voorkeur. Op basis van hetgeen partijen ter zitting van het Hof hebben verklaard, acht het Hof ook met betrekking tot deze twee panden de onroerende zaken gelegen aan de [b-straat] 5 (verkocht op 28 december 2012 voor € 285.000) en het pand aan de [b-straat] 6 (verkocht op 15 augustus 2011 voor € 412.500) goed vergelijkbaar met deze beide onroerende zaken, zodat deze als vergelijkingsobject kunnen dienen. Met de Rechtbank houdt het Hof geen rekening met de verkoopprijzen van [b-straat] 4, nu de beide verkoopdata betreffende deze onroerende zaak te ver van de peildatum liggen.
4.12.
De Heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde onderbouwd door het overleggen van het onder 2.3 vermelde taxatierapport van 31 maart 2014 en het ter zitting overgelegde excel-bestand. Het taxatierapport bevat een omschrijving van de onroerende zaken, een overzicht van gebruikte vergelijkingsobjecten c.q. van verzamelde huurgegevens door de gemeente en beeldmateriaal van de onroerende zaken.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar, met hetgeen hij heeft aangevoerd, de waarde van deze beide onroerende zaken aannemelijk gemaakt. Daarnaast heeft de Heffingsambtenaar aan de hand van het ter zitting overgelegde excel-overzicht via een alternatieve benadering – op dezelfde wijze zoals hij dat in het taxatierapport van 27 november 2014 betreffende de panden aan de [a-straat] – door middel van een “gewogen gemiddelde” waarde per m2 van de vergelijkingsobjecten, aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Al hetgeen belanghebbende hiertegenover heeft aangevoerd, doet daar niet aan af. Het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep is ongegrond en de beslissing van de Rechtbank dient dan ook in zoverre te worden bevestigd.
De kosten van bezwaar
4.13.
De Rechtbank heeft met betrekking tot de kosten van bezwaar als volgt geoordeeld:
‘Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar de onderhavige zaken ten onrechte heeft aangemerkt als samenhangende zaken, zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling. Op basis van het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013, nr. 12/00344, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, is voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en het Bpb sprake van één bezwaar indien dit is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Wel kan, zoals belanghebbende subsidiair stelt, de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak. In de omstandigheid dat er sprake is van 5 verschillende, maar wel soortgelijke WOZ-objecten waarvan het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding een wegingsfactor van 1,5 toe te passen.’
4.14.
Het Hof is met de Rechtbank en op de door de Rechtbank daarvoor aangevoerde gronden van oordeel dat in casu voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht sprake is van één bezwaar. Anders dan de Rechtbank, oordeelt het Hof echter dat aangezien de problematiek met betrekking tot de vijf objecten waarvan de waarde in bezwaar is verminderd, nagenoeg identiek is, er geen reden is om de zwaarte van de zaak zwaarder dan gemiddeld aan te merken. Dat betekent dat de door de Heffingsambtenaar toegekende vergoeding voor de kosten van bezwaar juist is.
Slotsom
4.15.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond en het incidenteel hoger beroep ongegrond is en dat, onder vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, het tegen de bij de uitspraken op bezwaar vastgestelde WOZ-waardes ingestelde beroep alsnog volledig ongegrond dient te worden verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht
4.16.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Heffingsambtenaar inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.17.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Beslissing
Het Hof:
- vernietigtde uitspraak van de Rechtbank; en
- verklaarthet bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus gedaan op: 14 juli 2016 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en H.A. Wiggers, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.