ECLI:NL:GHSHE:2016:3114

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
200.160.805_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling gemeenschap van goederen met geschil over gebruiksvergoeding en aandelen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van hun huwelijkse gemeenschap na hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen eindigde op 16 augustus 2005, en de vrouw bleef in de voormalige echtelijke woning wonen. De man vorderde onder andere een gebruiksvergoeding voor het gebruik van deze woning en de verdeling van aandelen in een vennootschap. De rechtbank had eerder een eindvonnis gewezen waarin de verdeling van de gemeenschap werd vastgesteld, maar beide partijen gingen in hoger beroep tegen onderdelen van dit vonnis.

Het hof beoordeelde de vorderingen van de man en de vrouw, waarbij de man onder andere aanvoerde dat de vrouw saldi op bankrekeningen had verborgen gehouden. Het hof oordeelde dat de vrouw gehouden was om een gebruiksvergoeding te betalen voor de voormalige echtelijke woning, en dat de man een overbedelingsuitkering aan de vrouw moest voldoen. Het hof vernietigde delen van het eerdere vonnis van de rechtbank en bepaalde dat de vrouw een bedrag van € 82.572,88 aan de man moest betalen als gebruiksvergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast werd de man veroordeeld om mee te werken aan de notariële overdracht van de woning aan de vrouw en aan het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de rekening-courantschuld aan de vennootschap.

De uitspraak benadrukt de juridische principes van huwelijkse vermogensrecht en de verplichtingen van partijen bij de verdeling van de gemeenschap van goederen, evenals de rol van gebruiksvergoedingen in dergelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.160.805/01
arrest van 19 juli 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. M.A.P.J. van den Biggelaar te Waalre,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. P.A.G. Verstappen te Helmond,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 27 januari 2015 in het hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch, respectievelijk rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch onder zaaknummer C/01/150199/HAZA 06-2259 gewezen vonnissen van 28 februari 2007, 14 mei 2008, 3 juli 2013, 25 september 2013 en 20 augustus 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 27 januari 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 februari 2015;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte uitlating producties, met producties;
  • de akte van de vrouw met producties;
  • de akte uitlating producties van de man.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
Het geschil tussen partijen betreft kort gezegd de afwikkeling van hun huwelijkse vermogen. Zij zijn gehuwd geweest van 6 februari 1964 tot 16 augustus 2005. Partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen.
Hun huwelijk is op 16 augustus 2005 geëindigd door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking d.d. 4 juni 2004 in de registers van de burgerlijke stand.
De samenleving van partijen is verbroken op 2 maart 2004. De vrouw is blijven wonen in de voormalige echtelijke woning aan de [adres] in [woonplaats] .
6.2.
Tot de te verdelen vermogensbestanddelen behoren de volgende goederen:
- de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] ;
- de aandelen in [Beheer] Beheer B.V.;
- de schuld in rekening-courant aan [Beheer] Beheer B.V.;
- een tweetal lijfrentes, opgebouwd in [Beheer] Beheer B.V.;
- twee levensverzekeringspolissen bij Interpolis;
- een auto merk Mercedes;
- een vrachtauto merk DAF;
- een stacaravan;
- een boot;
- een Jeep;
- inboedel.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw ook nog beschikte over saldi bij ABN AMRO en bij de Generale Maatschappij, thans Fortisbank in België, en zij deze saldi voor hem verborgen heeft gehouden.
Beide partijen hebben pensioenrechten opgebouwd in [Beheer] Beheer B.V.
6.3.
Partijen vorderden in eerste aanleg, kort gezegd, vaststelling door de rechtbank van de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen.
Daarnaast vorderde de man toedeling van de volledige saldi op de door de vrouw verborgen gehouden rekeningen bij ABN AMRO en bij Fortisbank, dit op grond van artikel 3:194 lid 2 BW.
De man vorderde verder de vaststelling van een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding voor het gebruik van de voormalige echtelijke woning.
De vrouw vorderde van haar kant de vaststelling van een door de man te betalen gebruiksvergoeding ter zake van de aandelen in [Beheer] Beheer B.V., alsmede de verdeling/verevening van de pensioenrechten.
6.4.
De auto merk Mercedes, de vrachtauto merk DAF, de Jeep, de stacaravan, de boot, de inboedel, de levensverzekeringpolissen bij Interpolis en de lijfrenten in [Beheer] Beheer B.V. zijn in de loop van de procedure in eerste aanleg in onderling overleg verdeeld.
6.5.
De rechtbank heeft in het eindvonnis waarvan beroep, kort weergegeven, als volgt beslist:
- de aandelen in [Beheer] Beheer B.V. zijn aan de man toegedeeld;
- de schuld in rekening-courant aan [Beheer] Beheer B.V. is eveneens aan de man
toegedeeld, onder gehoudenheid van de man om, zolang de vennootschap de vrouw niet
ontslaat uit haar aansprakelijkheid voor deze schuld, haar te vrijwaren voor die
aansprakelijkheid;
- de voormalige echtelijke woning is aan de vrouw toegedeeld;
- de auto merk Mercedes, de vrachtauto merk DAF, de Jeep, de stacaravan, de boot en de
inboedel zijn verdeeld conform de overeenstemming tussen partijen;
- partijen behouden voor het overige de registergoederen, de vorderingen en de schulden die
op hun naam staan, wat betreft de schulden onder gehoudenheid de andere partij voor diens
eventuele aansprakelijkheid te vrijwaren;
- de rechtbank heeft verder verstaan dat partijen de levensverzekeringpolissen bij Interpolis
hebben gesplitst en de pensioenrechten in [Beheer] Beheer B.V. hebben verevend;
- de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdeling resulteert in een overbedeling van de man
van € 84.938,-, welk bedrag hij aan de vrouw zal hebben te voldoen;
- de rechtbank heeft voor recht verklaard dat de vrouw in verband met de
verevening van reeds betaalde pensioenuitkeringen recht heeft op een maandelijkse
betaling ten laste van de man van € 78,20 netto per maand vanaf 1 januari 2007 tot aan de
datum van het eindvonnis, 20 augustus 2014;
- het meer of anders gevorderde (waaronder de vordering tot vaststelling van een
gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning respectievelijk de aandelen) is
door de rechtbank afgewezen.
6.6.
Beide partijen kunnen zich niet verenigen met onderdelen van het eindvonnis en zijn in hoger beroep gekomen.
Het hoger beroep van de man is mede gericht tegen de tussenvonnissen van 28 februari 2007, 14 mei 2008, 3 juli 2013 en 25 september 2013. Tegen de tussenvonnissen van 28 februari 2007 en 25 september 2013 zijn echter geen grieven gericht, zodat de man in het hoger beroep tegen die vonnissen niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
6.7.
In hoger beroep zijn de volgende geschilpunten aan het hof voorgelegd:
- de peildatum voor de spaartegoeden (grieven 1 en 9 van de man);
- de toedeling van de voormalige echtelijke woning (grieven 10 en 11 van de man);
- de gebruiksvergoeding met betrekking tot de voormalige echtelijke woning (grief 13 van
de man);
- de verdeling van de aandelen in [Beheer] Beheer B.V. (grief 12 van de man);
- de gebruiksvergoeding met betrekking tot de aandelen (incidentele grief 1 van de vrouw);
- het aandeel van de vrouw in de rekening-courantschuld aan [Beheer] Beheer B.V.
(grieven 2 tot en met 7 van de man);
- de Jeep (grief 8 van de man);
- de door de man gestelde banksaldi ten name van de vrouw bij ABN AMRO en Fortisbank
(grief 9 van de man);
- de pensioenverevening (incidentele grief 5 van de vrouw).
6.8.
De man heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Hij vordert thans dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt wordt vastgesteld:
- De woning wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 392.000,-- met een correctie wegens achterstallig onderhoud, zodat hij wegens overbedeling aan de vrouw moet voldoen € 392.000: 2 min € 25.000 = € 171.000,--;
- De aandelen [Beheer] Beheer B.V. worden toegedeeld aan de man tegeneen waarde van € 832.294,--, met een correctie naar redelijkheid en billijkheid van € 50.000,--, zodat de man aan de vrouw dient te voldoen € 832.294,--: 2 min€ 50.000,-- = € 366. 147,--;
- Ter zake de rekening-courantschuld dient de vrouw aan de man te voldoen eenbedrag van € 209.587,83, te vermeerderen met een rente van 5% vanaf 1 januari
2015 tot aan de datum waarop de algehele verdeling van dehuwelijksgemeenschap plaats vindt;
- Ter zake de saldi, die voortkomen uit de door de vrouw verzwegenbankrekeningen bij ABN AMRO en De Generale dient de vrouw aan de man te
voldoen een bedrag ad € 106.481,73, vermeerderd met een rente van 5% vanaf 1januari 2015 tot aan de datum waarop de algehele verdeling van de
huwelijksgemeenschap plaats vindt; indien het Hof van oordeel is deze vorderingniet zonder meer toe te kunnen wijzen, verzoekt de man het Hof de vrouw tegelasten volledige openheid van zaken te geven over het verloop van de saldi opde bankrekeningen bij ABN AMRO na 1985 en De Generale na 1990 en — bijoverschrijving naar een andere rekening — de daaropvolgende rekening(en);
- Ter zake een vergoeding voor het gebruik van het aandeel van de man in dewoning aan de [adres] dient de vrouw met ingang van 1 januari 2006 totaan de datum van verdeling te voldoen een bedrag van € 8.974,85 per jaar ofwel€ 747,90 per maand te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf demaand, volgend op de maand waarover de vergoeding verschuldigd is. Per 31december 2014 bedraagt de vordering van de man op de vrouw € 80.773,--,vermeerderd met de wettelijke rente;
- Ter zake het voorgaande dient de man dan nog € 140.305,-- aan de vrouw tevoldoen, verminderd met de rente die de vrouw vanaf 1 januari 2015 is
verschuldigd over de rekening-courantschuld, met de rente over de banksaldivanaf 1 januari 2015 en met de gebruiksvergoeding en de rente daarover vanaf 1januari 2015;
- Voor het overige behouden partijen de roerende zaken die zij thans onder zichhebben.
Subsidiair vordert de man dat het hof de verdeling zal vaststellen op een door het hof in goede justitie te bepalen wijze.
6.9.
Ook de vrouw heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd. Haar incidentele grieven 2, 3 en 4 hebben hierop betrekking. Zij vordert in hoger beroep:
a. De man te veroordelen aan de vrouw als vergoeding voor het gebruik van de onderneming (althans het gebruik van de meerderheid van de aandelen binnen de onderneming en daarmee het feitelijk gebruik) [Beheer] Beheer B.V. binnen 14 dagen na het door uw gerechtshof te wijzen arrest een bedrag te betalen als vermeld in overweging 99 van deze memorie van antwoord tevens incidenteel appel, zijnde een bedrag van € 88.223,16, voorts een bedrag ter grootte van 53 maanden (tot met april 2015) maal € 866,97 is € 45.949,41,
en de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 866,97 voor elke maand die verstrijkt na 1 mei 2015, althans de man te veroordelen tot betaling van een dusdanige vergoeding voor het gebruik van de aandelen in de onderneming als uw gerechtshof in goede justitie zal bepalen.
b. Subsidiair te bepalen dat de vrouw gerechtigd is tot de helft van de winsten van de besloten vennootschap [Beheer] Beheer B.V. vanaf 14 mei 2008 en de man te veroordelen deze winsten aan de vrouw te betalen, met bepaling dat de man alle voor het vaststellen van die winsten benodigde gegevens in het geding zal brengen, en met bepaling dat indien de man deze gegevens niet in het geding brengt, hij een dwangsom verbeurd van € 500,00 per dag voor elke dag dat hij de gegevens niet in het geding heeft gebracht en voorts met bepaling dat de werkzaamheden die dienen te geschieden in verband met de vaststelling van de winsten voor rekening zijn van de man.
c. De man te veroordelen om binnen 14 dagen na het door uw gerechtshof te wijzen arrest aan de vrouw te betalen van € 84.938,00 als overbedelingsuitkering, zoals die voortvloeit uit (globaal gesproken) de verdeling van de woning, de verdeling van de aandelen in de onderneming, de verdeling van de schuld in rekening courant en de verdeling van overige posten, die laatste zoals vermeld in overweging 3.10 van het vonnis van 20 augustus 2014 van de rechtbank, de man te veroordelen tot betaling van een dusdanig bedrag welk uw gerechtshof in goede justitie zal bepalen.
d. De man te veroordelen mee te werken aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap in het bijzonder door zijn medewerking aan de notariële toelevering van de woning aan de vrouw op de wijze zoals vermeld in de overwegingen 101 tot en met 106, althans de man te veroordelen mee te werken aan de effectuering van de verdeling op de wijze zoals de rechtbank in haar vonnis heeft bepaald, dan wel uw gerechtshof in het te wijzen arrest wordt bepaald.
e. De man te veroordelen mee te werken aan het ontslag van de vrouw uit hoofde van de rekening courantschuld, op de wijze zoals vermeld in de overwegingen 107 tot en met 112 van deze memorie van antwoord/tevens incidenteel appel, althans de man te veroordelen mee te werken aan een effectuering van het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid in verband met de rekening courantschuld op een wijze die uw gerechtshof geraden acht.
f. Te bepalen dat de kosten die moeten worden gemaakt in verband met de notariële toescheiding van de aandelen in de besloten vennootschap [Beheer] Beheer B.V. voor rekening zijn van de man en de kosten in verband met toescheiding van de woning voor de vrouw zijn.
g. Tot afgifte van een zogenaamde verklaring voor recht op grond van artikel 3:302 BW waarin wordt vastgesteld dat de vrouw aanspraak heeft op een ouderdomspensioen ten laste van de besloten vennootschap [Beheer] B.V. van een bedrag van € 437,91 per maand tot aan haar overlijden, welk bedrag jaarlijks dient te worden geïndexeerd, althans een verklaring voor recht als voormeld bedoeld waarin wordt vastgesteld wat de aanspraken van de vrouw op ouderdomspensioen zijn ten laste van de voormelde vennootschap.
h. Subsidiair, zulks in verband met sub g, hiervoor de man te veroordelen aan de vrouw afdoende bewijzen ter hand te stellen van haar aanspraak op ouderdomspensioen ter hoogte van een bedrag van € 437,91 per maand ten laste van de voormelde besloten vennootschap, althans de man te veroordelen aan het bestuur van de voormelde vennootschap, als meerderheidsaandeelhouder de opdracht te verstrekken om voormelde bewijsstukken aan de vrouw ter hand te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag, die verstrijkt nadat het arrest op rechtsgeldige wijze aan de man is betekend, dat de man deze bewijsstukken niet aan de vrouw ter hand gesteld.
i. De man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 78,20 netto per maand tot aan de dag dat de pensioenen tussen partijen volledig en volgens de wet zijn verevend. Omdat de vrouw op voormeld bedrag recht heeft vanaf 1 januari 2007 (zie het vonnis van de rechtbank van 14 mei 2008, overweging 4.29) verzoekt de vrouw uw gerechtshof de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van (acht jaar maal 12 maanden maal € 78,20 is
€ 7.507,20) tot 1 januari 2015 en de man te veroordelen tot betaling van voormeld bedrag per maand over de periode 1 januari 2015 tot aan het moment dat de pensioenen rechtsgeldig zijn verevend. Althans verzoekt de vrouw uwgerechtshof de man te veroordelen tot betaling van een zodanige bedrag, dat uwgerechtshof in goede justitie zal bepalen.
j. Althans de vrouw uw gerechtshof verzoekt tussen partijen bestaande gemeenschap te verdelen op een wijze die uw gerechtshof juist voorkomt.
6.10.
Tegen de voormelde eiswijzigingen zijn geen bezwaren aangevoerd. De eiswijzigingen zijn niet in strijd met een goede procesorde. het hof zal recht doen op basis van de in hoger beroep gewijzigde vorderingen.
6.11.
De man is in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel niet alleen ingegaan op de grieven in het incidenteel appel, maar ook op de geschilpunten in principaal appel. De vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Dit bezwaar wordt door het hof verworpen. De man heeft in zijn memorie van antwoord in incidenteel appel gereageerd op de producties die door de vrouw naar aanleiding van de grieven in het principaal appel in het geding waren gebracht. De man was daartoe gerechtigd.
6.12.
het hof zal thans de geschilpunten die in hoger beroep aan de orde zijn gesteld achtereenvolgens beoordelen.
6.13.
De peildatum voor de spaartegoeden (grieven 1 en 9 van de man).
6.13.1.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3 van het tussenvonnis van 14 mei 2008 overwogen dat tussen partijen kennelijk niet in geschil is dat ten aanzien van de omvang van de huwelijksgemeenschap als peildatum 16 augustus 2005 (de datum van ontbinding van het huwelijk) heeft te gelden en ten aanzien van de waardering de datum van verdeling, met dien verstande dat partijen ten aanzien van enkele posten een afwijkende peildatum zijn overeengekomen.
6.13.2.
De man voert in zijn toelichting op grief 1 aan dat partijen het ten aanzien van de waarde van de aandelen in [Beheer] Beheer B.V. eens zijn over de peildatum 14 mei 2008 en dat zij ten aanzien van de spaartegoeden als peildatum 12 februari 2003 zijn overeengekomen. Het hof begrijpt dat de man hierbij met name het oog heeft op de spaartegoeden die de vrouw verborgen zou houden, te weten de spaartegoeden bij ABN AMRO en bij Fortisbank in België.
6.13.3.
De vrouw is het ermee eens (zo begrijpt het hof) dat voor de aandelen in [Beheer] Beheer B.V. de peildatum 14 mei 2008 geldt. Zij betwist echter dat partijen met betrekking tot de banksaldi als peildatum 12 februari 2003 zijn overeengekomen. Die overeenstemming betrof volgens haar uitsluitend de verdeling van het saldo per 13 februari 2003 van de betaalrekening van partijen bij de Rabobank, maar niet de overige banksaldi.
6.13.4.
Naar het oordeel van het hof treft de grief van de man, voor zover betrekking hebbend op de peildatum voor de banksaldi, geen doel. Dat partijen met betrekking tot alle banksaldi een afwijkende peildatum zijn overeengekomen is door de vrouw gemotiveerd betwist. Bewijs voor de stelling van de man ontbreekt, evenals een voldoende concreet bewijsaanbod.
6.13.5.
De peildatum voor de waardebepaling van de aandelen in [Beheer] Beheer B.V, zijnde 14 mei 2008, is tussen partijen niet in geschil.
6.14.
De toedeling van de voormalige echtelijke woning (grieven 10 en 11 van de man).
6.14.1.
De rechtbank heeft de voormalige echtelijke woning aan de vrouw toegedeeld en de waarde vastgesteld op € 392.000,-.
De rechtbank heeft ten aanzien van de toedeling van de woning aan de vrouw overwogen dat de man niet én de toedeling aan hem van de aandelen in [Beheer] Beheer B.V. én de toedeling van de voormalige echtelijke woning kan financieren, zodat toedeling van de woning aan de vrouw de enige reële optie is.
6.14.2.
De man wenst, blijkens zijn grieven 11 en 12, alsnog toedeling van de woning aan hem, dit tegen de door de rechtbank vastgestelde waarde van € 392.000,-. met een correctie van € 25.000,- omdat de vrouw tijdens haar verblijf in de woning het onderhoud heeft verwaarloosd.
6.14.3.
De vrouw wil bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank op dit onderdeel.
6.14.4.
het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Partijen zijn het erover eens dat dat de voormalige echtelijke woning voor een bedrag van
€ 392.000,- in de verdeling moet worden betrokken.
Uitgangspunt van artikel 1:100 lid 2 BW is, dat het huwelijkse vermogen bij helfte wordt verdeeld. Zoals uit het hierna volgende zal blijken kan een dergelijke verdeling het beste worden bereikt door de voormalige echtelijke woning aan de vrouw toe te delen en aan de man de aandelen in [Beheer] Beheer B.V., waarbij de man de rekening-courantschuld aan de vennootschap volledig voor zijn rekening dient te nemen, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die schuld.
Hierbij komt dat de man weliswaar stelt dat hij de toedeling van zowel de aandelen als van de woning kan financieren, maar die stelling is door hem niet, of in ieder geval onvoldoende, onderbouwd.
Hetgeen de man heeft gesteld met betrekking tot de vergoeding door de vrouw van achterstallig onderhoud aan de woning, is door hem (zo begrijpt het hof) aangevoerd voor het geval de woning aan hem zou worden toegedeeld. Nu dit niet het geval is hoeft deze stelling van de man niet te worden beoordeeld.
6.14.5.
De conclusie is dat de grieven 10 en 11 van de man falen.
6.15.
De gebruiksvergoeding met betrekking tot de voormalige echtelijke woning (grief 13
van de man).
6.15.1.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw voor het uitsluitend gebruik van de voormalige echtelijke woning tot aan de verdeling aan hem een gebruiksvergoeding dient te betalen.
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de man “reeds negen jaar beslag legt op een grotere waarde aan bestanddelen van de gemeenschap dan de vrouw.”
De man kan zich hiermee niet verenigen. Hij vordert in hoger beroep een vergoeding vanaf 1 januari 2006 tot aan de datum van verdeling. Die vergoeding heeft hij – uitgaande van een gemiddelde waarde van de woning van € 448.742,55 – berekend op € 8.974,85 per jaar (€ 747,90 per maand).
6.15.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 3:169 BW (onder andere: HR 22 november 2000, ECLI:NL:HR:2000: AA9143 en HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176) volgt dat een deelgenoot, die een goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, verplicht is die andere deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen.
Voor de onderhavige zaak betekent dit dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de vrouw gehouden is om – voor de periode dat zij de voormalige echtelijke woning met uitsluiting van de man heeft gebruikt – aan de man een gebruiksvergoeding dient te betalen.
Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken op grond van de omstandigheid dat de verdelingsprocedure lang heeft geduurd en dat daardoor de verdeling van de aandelen in [Beheer] Beheer B.V. lang op zich heeft laten wachten. Immers: van een “gebruik en genot” door de man van de aandelen met uitsluiting van de vrouw in de zin zoals bedoeld in de jurisprudentie van de Hoge Raad is geen sprake. De man heeft onweersproken gesteld dat er (tot aan de datum van verdeling van de aandelen bij vonnis van 20 augustus 2014) geen dividenduitkeringen zijn geweest. Dergelijke dividenduitkeringen zouden overigens ingevolge artikel 3:172 BW voor de helft ten goede gekomen zijn aan de vrouw.
Niet gebleken is van omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat, op grond van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekking tussen partijen beheerst, vaststelling van een gebruiksvergoeding achterwege dient te blijven.
Dit betekent dat grief 13 van de man in zoverre gegrond is en dat het eindvonnis van de rechtbank op dit onderdeel niet in stand kan blijven.
6.15.3.
Voor de berekening van de door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding is van belang dat partijen bij gelegenheid van de comparitie van partijen op 5 juli 2007 het volgende zijn overeengekomen (punt 10):
Mocht de rechtbank een gebruiksvergoeding ten laste van de vrouw toekennen, dan moet de hoogte als volgt bepaald worden: 4% van de helft van de te taxeren waarde van de woning.
Partijen zijn het erover eens dat de (gecorrigeerde) taxatiewaarde van de woning kan worden vastgesteld op € 392.000,-.
Voor de berekening van de gebruiksvergoeding zal het hof gelet op het voorgaande uitgaan van de helft van 4% over € 392.000,-.
Per jaar kan de gebruiksvergoeding aldus worden berekend op € 7.840,-, dit is € 653,33 per maand.
De man vordert een gebruiksvergoeding over de periode van 1 januari 2006 tot aan de datum van verdeling (dit is de datum van dit arrest).
De door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding kan aldus worden berekend op (10 jaar x
€ 7.840,- = € 78.400,-) + (6 maanden x € 653,33 = € 3.919,98) + (12/31 x € 653,33 = € 252,90) = € 82.572,88.
Dit bedrag zal in de verdeling worden betrokken.
6.16.
De verdeling van de aandelen in [Beheer] Beheer B.V. (grief 12 van de man).
6.16.1.
De rechtbank heeft de aandelen in [Beheer] Beheer B.V. (zo begrijpt het hof het vonnis van de rechtbank) toegedeeld aan de man voor een waarde van € 832.294,-.
De grief van de man richt zich niet tegen de toedeling van de aandelen aan hem, maar hij wil een vermindering van het bedrag van € 832.294,- met € 50.000,- omdat hij eigenlijk de aandelen niet wil, maar deze noodgedwongen moet accepteren omdat er geen andere optie is. Hij vindt dat de vrouw hem onder deze omstandigheden tegemoet moet komen door akkoord te gaan met een verlaging van de waarde van de aandelen met € 50.000,-.
De vrouw is het niet eens met dit voorstel van de man.
6.16.2.
Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende grond om van een andere waarde uit te gaan dan de door de rechtbank gehanteerde waarde van € 832.294,-. Die waarde is gebaseerd op een rapport van de deskundige Boringa en de enkele omstandigheid dat de man liever de aandelen niet toegedeeld had gekregen is ontoereikend om van die waarde af te wijken.
6.16.3.
Gelet op de uitkomst van deze procedure, zoals deze blijkt uit het hierna volgende, is er ook geen grond om een betalingsregeling vast te stellen zoals de man wenst.
6.16.4.
Het voorgaande betekent dat grief 12 van de man faalt.
6.17.
De gebruiksvergoeding met betrekking tot de aandelen (incidentele grief 1 van de
vrouw).
6.17.1.
De rechtbank heeft de vordering van de vouw om ten laste van de man een gebruiksvergoeding vast te stellen met betrekking tot de aandelen in [Beheer] Beheer B.V., afgewezen.
De tegen deze beslissing gerichte grief van de vrouw faalt, dit op de gronden die hiervóór zijn vermeld onder 6.15.2.
6.17.2.
De vrouw stelt zich subsidiair op het standpunt dat aan haar de helft van de winst van de vennootschap toekomt die ná de peildatum 14 mei 2008 is gerealiseerd.
6.17.3.
Ook dit subsidiaire standpunt van de vouw kan niet worden aanvaard. Partijen zijn het erover eens dat de aandelen moeten worden verdeeld naar de waarde op 14 mei 2008. Inherent aan een afspraak over de (waarderings)peildatum is, dat een stijging of daling van de waarde ná de peildatum ten voordele of ten nadele strekt van degene aan wie het desbetreffende vermogensbestanddeel wordt toegedeeld.
6.18.
Het aandeel van de vrouw in de rekening-courantschuld aan [Beheer] Beheer B.V. (grieven 2 tot en met 7 van de man).
6.18.1.
De rechtbank heeft beslist (zo begrijpt het hof) dat de rekening-courantschuld aan [Beheer] Beheer B.V. aan de man wordt toegedeeld, met dien verstande dat de vrouw een deel van die schuld, groot € 137.423,81 (inclusief het aandeel van de vrouw in de rente over de rekening-courantschuld tot aan de datum van verdeling, 20 augustus 2014) aan de man moet vergoeden.
6.18.2.
Deze laatste beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de overeenstemming die partijen ter zitting van 5 juli 2007 hadden bereikt over de wijze van berekening van het aandeel van de vrouw in de rekening-courantschuld. Partijen waren dienaangaande het volgende overeengekomen (punt 13):
Partijen zijn het erover eens dat met betrekking tot de rekening-courantschuld uitgegaan moet worden van de datum 31 december 2003 onder aftrek van € 7514,00 advocaatkosten van de man. Het gaat dan om een bedrag van € 130.671,00. Beide partijen nemen de helft van dit bedrag voor hun rekening. Over de jaren 2004 tot datum vonnis neemt ieder van de partijen voor eigen rekening de betalingen die ten behoeve van hem of haar gedaan zijn. Partijen zullen bij akte aangeven welke bedragen daarmee gemoeid zijn. De rente over de rekening-courantschuld wordt door beide partijen voor de helft gedragen.
6.18.3.
De man is het oneens met de berekening van het aandeel van de vrouw in de rekening-courantschuld zoals deze door de rechtbank is gemaakt. Hij voert in dit verband allereerst aan dat ten onrechte de verhoging van de rekening-courantschuld als gevolg van de door hem (via de rekening-courant) gedane alimentatiebetalingen aan de vrouw, volledig ten laste van hem is gebracht. Hij stelt dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening is gehouden met opnames in rekening-courant. Bovendien is in de door hem aangespannen procedure tot wijziging van de alimentatie (uiteindelijk) gebleken dat de alimentatie op een te hoog bedrag was vastgesteld. Als gevolg van een en ander was hij genoodzaakt om de alimentatiebetalingen door middel van opnames in rekening-courant te betalen. De man stelt zich op het standpunt dat de helft van de verhoging van de rekening-courantschuld die hier het gevolg van is geweest, ten laste van de vrouw dient te komen.
De vrouw heeft dit standpunt bestreden.
6.18.4.
Naar het oordeel van het hof kan het voormelde standpunt van de man niet worden aanvaard. De aard van de alimentatieverplichting brengt mee dat deze volledig ten laste van de man dient te komen. Weliswaar heeft de man terecht aangevoerd dat de rekening-courantschuld mede is opgelopen doordat (zoals achteraf is vastgesteld) hij een te hoog bedrag aan alimentatie aan de vrouw heeft betaald, maar hieromtrent hebben partijen een regeling getroffen. Zij hebben het bedrag aan te veel betaalde alimentatie vastgesteld op
€ 34.500,- en zij zijn overeengekomen dat dit bedrag door de vrouw aan de man wordt terugbetaald. In zoverre heeft de man geen nadeel ondervonden van het feit dat hij te veel alimentatie heeft betaald.
6.18.5.
De man heeft verder aangevoerd dat de rekening-courantschuld in de periode na 1 januari 2008 tot aan de vonnisdatum 20 augustus 2014 mede is opgelopen doordat hij ten behoeve van de vrouw betalingen heeft gedaan die volledig voor haar rekening dienen te komen. Het gaat om onroerend zaak belasting en rioolrecht voor de voormalige echtelijke woning, tot een bedrag van in totaal € 4.182,-.
6.18.6.
Het hof begrijpt dat de door de man opgevoerde bedragen betrekking hebben op zakelijke lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning. Deze woning was in de door de man genoemde periode gemeenschappelijk eigendom van partijen, hetgeen betekent dat ieder van hen voor de helft draagplichtig is voor de kosten van de woning (artikel 3:172 BW). Voor zover de man in de desbetreffende periode méér dan de helft van de zakelijke lasten heeft voldaan, heeft hij een verhaalsrecht op de vrouw. Het hof gaat er, op grond van de door man overgelegde producties, van uit dat de hier bedoelde lasten in de desbetreffende periode volledig door hem zijn gedragen. Dit betekent dat hij voor de helft, dus voor een bedrag van € 2.091,-, een verhaalsrecht op de vrouw heeft. Het hof zal bij de eindafrekening tussen partijen met dit bedrag rekening houden.
6.18.7.
De rechtbank is, bij de berekening van de ten laste van de vrouw komende rente over de rekening-courantschuld, uitgegaan van een rente van 4% per jaar over het tussen partijen overeengekomen aandeel van de vrouw in de rekening-courantschuld per 31 december 2003 (te weten: € 65.335,50), vermeerderd met de ten behoeve van de vrouw gedane opnames in de periode tot en met 2007. Het aandeel van de vrouw in de rekening-courantschuld per ultimo 2007 is aldus berekend op € 105.998,83. Over dat bedrag heeft de rechtbank (samengestelde) rente ad 4% per jaar berekend tot de dag van verdeling, 20 augustus 2014. Het door de vrouw te dragen bedrag komt in de berekening van de rechtbank aldus uit op € 137.413,81.
6.18.8.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de ten laste van de vrouw komende rente ten onrechte heeft berekend over een bedrag van € 105.998,83 in plaats van over de helft van de
volledigerekening-courantschuld. Hij verwijst in dit verband naar de afspraak die partijen ter zitting van 5 juli 2007 hebben gemaakt, inhoudende: “
De rente over de rekening-courantschuld wordt door beide partijen voor de helft gedragen.”
6.18.9.
Naar het oordeel van het hof kan dit standpunt van de man niet worden aanvaard. Toen partijen op 5 juli 2007 de afspraak met betrekking tot de rekening-courantschuld maakten gingen zij uit van een rekening-courantschuld per 31 december 2003 van
€ 130.671,-. De vrouw diende de helft hiervan voor haar rekening te nemen, plus de verhogingen als gevolg van uitgaven die daarna ten behoeve van haar waren gedaan. Een redelijke uitleg van de afspraak die partijen hebben gemaakt is dat de renteverplichting van de vrouw niet verder gaat dan de rente over haar aandeel in de rekening-courantschuld. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om de vrouw te verplichten om óók rente te betalen over de verhogingen van de rekening-courantschuld (door uitgaven van de man) ná de tussen partijen gemaakte afspraak, door welke verhoging de schuld is opgelopen tot € 692.783,- per 31 december 2014.
De grieven van de man falen in zoverre.
6.18.10.
Ook het standpunt van de man dat niet uitgegaan moet worden van een rentepercentage van 4% maar van 5% per jaar kan niet worden aanvaard. Ten tijde van de afspraak tussen partijen op 5 juli 2007 bedroeg het rentepercentage voor de rekening-courantschuld (zo begrijpt het hof) 4% per jaar. Nadien is – vanwege de sterke stijging van de rekening-courantschuld – op advies van de accountant een rente van 5% per jaar gaan gelden. Naar het oordeel van het hof verzetten de redelijkheid en de billijkheid zich ertegen dat de verhoging van het rentepercentage vanwege een sterke stijging van de rekening-courantschuld als gevolg van uitgaven van de man, mede ten laste van de vrouw wordt gebracht.
6.18.11.
De conclusie is dat alle grieven van de man die betrekking hebben op de rekening-courantschuld falen, behoudens hetgeen onder 6.18.6 is overwogen met betrekking tot het aan de man toekomende verhaalsrecht.
6.19.
De Jeep (grief 8 van de man).
6.19.1.
Tot de huwelijksgemeenschap hoorde een Jeep. Deze is in 2004 door de man verkocht voor een bedrag van € 6.500,-. Partijen zijn ter terechtzitting van 5 juli 2007 met betrekking tot deze verkoopopbrengst het volgende overeengekomen (punt 1):
Tot de activa van de gemeenschap behoren naast de in de dagvaarding genoemde activa ook de Jeep die de man in 2004 heeft verkocht. In verband met het bepaalde onder punt 13(de afspraak over de rekening-courantschuld, opmerking hof)
komen partijen overeen dat het bedrag van € 6.500,- bij helfte verdeeld moet worden.
De rechtbank heeft, gelet op deze afspraak, bepaald dat de man de helft van de verkoopopbrengst, dus € 3.250,-, aan de vrouw moet vergoeden.
De man is het hiermee niet eens. Hij stelt dat de verkoopopbrengst in mindering op de rekening-courantschuld is gestort. Aangezien het saldo van de rekening-courantschuld is verdeeld, dient niet nogmaals verdeling van de verkoopopbrengst van de Jeep plaats te vinden.
De vrouw heeft dit standpunt van de man bestreden.
6.19.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Partijen zijn een verdeling bij helfte van het saldo van de rekening-courantschuld overeengekomen, zoals dat saldo bestond op 31 december 2003. Pas daarna, in 2004, is de opbrengst van de Jeep in mindering op de rekening-courantschuld gestort. Die verkoopopbrengst is daarmee volledig ten goede gekomen aan de man. De rechtbank heeft terecht bepaald, gelet op de gemaakte afspraak omtrent de verkoopopbrengst, dat de man de helft daarvan aan de vrouw moet vergoeden.
Dit betekent dat de achtste grief van de man faalt.
6.20.
De door de man gestelde banksaldi ten name van de vrouw bij ABN AMRO en
Fortisbank (grief 9 van de man).
6.20.1.
De man stelt dat de vrouw spaarsaldi heeft op een op haar naam staande spaarrekening bij ABN AMRO in Nederland en op een rekening bij de Generale Maatschappij (thans Fortisbank) in België. Hij stelt dat de vrouw deze saldi voor hem verborgen heeft gehouden zodat deze saldi op grond van het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW volledig aan hem moeten worden toegedeeld
De vrouw heeft betwist dat zij op de peildatum beschikte over gelden op de door de man bedoelde rekeningen.
6.20.2.
Naar het oordeel van het hof gaat de man er ten onrechte van uit dat de vraag of de vrouw al dan niet beschikte over gelden op de door hem bedoelde rekeningen, moet worden beoordeeld naar de peildatum 12 maart 2003. Het hof verwijst naar hetgeen hieromtrent hiervoor onder 6.13.4 is overwogen. Beoordeeld dient te worden of de vrouw op de datum van ontbinding van het huwelijk, dus op 16 augustus 2005, beschikte over gelden op de door de man bedoelde rekeningen.
6.20.3.
De man heeft ten bewijze van zijn stelling dat de vrouw de beschikking had over saldi op een rekening bij ABN AMRO als producties 37 en 38 bij akte na comparitie bankafschriften overgelegd waaruit blijkt van een saldo op rekeningnummer 46.94.18.680 per 2 september 1985 van f. 20.934,72 en een saldo op dezelfde rekening per 2 november 1989 van f. 3.153,84.
De vrouw heeft bij haar antwoordakte na comparitie als productie 4 een verklaring van ABN AMRO d.d. 5 september 2007 in het geding gebracht waarin wordt verklaard, kort gezegd, dat de vrouw in het verleden klant was bij ABN AMRO, maar “hedendaags niet meer.”
6.20.4.
Wat betreft de rekening bij Generale Maatschappij heeft de man als productie 39 bij akte na comparitie een afschrift van een rekening met nummer [rekeningnummer] overgelegd waaruit blijkt van een saldo op die rekening per 9 maart 1990 van f. 42.500,-.
De vrouw heeft van haar kant bij antwoordakte na comparitie een verklaring van Fortisbank d.d. 4 september 2007 overgelegd inhoudende dat er sinds 12 februari 2003 geen enkele rekening op naam van de vrouw werd aangehouden.
6.20.5.
Gelet op de door de vrouw overgelegde stukken acht het hof het door de man bijgebrachte bewijs dat de vrouw op de peildatum 20 augustus 2005 beschikte over tegoeden op de door hem genoemde rekeningen, ontoereikend. Een voldoende concreet aanbod tot het leveren van aanvullend bewijs ontbreekt.
6.20.6.
De man vordert subsidiair dat het hof de vrouw zal gelasten volledige openheid te geven over het verloop van de saldi op de bankrekeningen bij ABN AMRO na 1985 en bij de Generale Maatschappij na 1990 en – in geval van overschrijving naar een andere rekening – de daaropvolgende rekeningen.
Die vordering is niet toewijsbaar. De bewijslast voor de stelling dat de vrouw vermogensbestanddelen voor de man verborgen zou houden ligt bij de man. Weliswaar kan de vrouw niet volstaan met de enkele betwisting van de aanwezigheid van banksaldi op de peildatum; zij dient die betwisting deugdelijk te motiveren. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw met de overlegging van de producties 4 en 5 bij antwoordconclusie na comparitie aan die verplichting voldaan.
6.20.7.
Het voorgaande betekent dat de negende grief van de man faalt.
6.21.
De pensioenverevening (incidentele grief 5 van de vrouw).
6.21.1.
Met haar incidentele grief 5 betoogt de vrouw dat, anders dan in het dictum van het eindvonnis van de rechtbank is vermeld, de pensioenen die beide partijen hebben opgebouwd in [Beheer] Beheer B.V., nog niet zijn verevend.
Zij vordert, kort gezegd, een verklaring voor recht dat zij – na verevening – recht heeft op
€ 437,91 bruto per maand. Tevens vordert zij dat de man zal worden veroordeeld om haar een bedrag van € 78,20 netto per maand te betalen vanaf 1 januari 2007 tot de datum van verevening van de pensioenrechten.
6.21.2.
De man heeft naar aanleiding van deze grief van de vrouw aangevoerd dat wel degelijk pensioenverevening heeft plaatsgevonden. Hij stelt dat de vrouw op 28 augustus 2013 een nabetaling ter zake van pensioen heeft ontvangen over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 augustus 2013 ten bedrage van 80 x € 78,20 = € 6.256,-. Vanaf 1 september 2013 is het pensioen van de vrouw met € 78,20 netto per maand verhoogd van € 247,62 netto per maand naar € 325,82 netto per maand. Ten bewijze hiervan heeft de man als productie 34 bij zijn memorie van antwoord in incidenteel appel een brief van de accountant van [Beheer] Beheer B.V. alsmede kopieën van betalingsbewijzen in het geding gebracht.
6.21.3.
De vrouw heeft in haar daarop volgende akte uitlating producties de inhoud van deze stukken niet bestreden, zodat het hof uitgaat van de juistheid daarvan. Dit betekent dat de vijfde incidentele grief van de vrouw faalt en dat haar vorderingen ter zake van het aan haar toekomende pensioen niet toewijsbaar zijn.
6.22.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vonnissen waarvan beroep niet in stand kunnen blijven doch uitsluitend voor zover daarin de vordering van de man tot vaststelling van een gebruiksvergoeding ter zake van de voormalige echtelijke woning is afgewezen en voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de man aan de vrouw een overbedelingsuitkering van € 84.938,- moet betalen. Het hof zal – in zoverre opnieuw rechtdoende – bepalen dat de vrouw aan de man als gebruiksvergoeding ter zake van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] een bedrag van € 81.371,61 moet voldoen.
Wettelijke rente over de gebruiksvergoeding zoals door de man gevorderd is niet toewijsbaar, nu pas bij het onderhavige arrest de gebruiksvergoeding wordt toegewezen (HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:374) . Het hof zal de wettelijke rente eerst toewijzen vanaf de datum van dit arrest.
Het hof zal voorts bepalen dat de man wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van
(€ 84.938,- minus € 81.371,61 minus € 2.091,- = ) € 1.475,39 moet voldoen.
De vonnissen waarvan beroep zullen voor het overige worden bekrachtigd.
De vorderingen van de man zoals geformuleerd in zijn petitum van de memorie van grieven zijn voor het overige niet toewijsbaar.
6.23.
De vrouw vordert bij wijze van vermeerdering van eis in hoger beroep (onder meer) dat de man zal worden veroordeeld om mee te werken aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap, in het bijzonder door mee te werken aan de notariële levering aan de vrouw van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, sectie [sectieletter] nr. [sectienummer] , groot 18 aren en 53 centiaren, met bepaling dat, indien de man niet binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest zijn medewerking, benodigd voor het rechtsgeldig overdragen/toescheiden van de vrouw heeft verleend het onderhavige arrest dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte tot eigendomsoverdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw. De tweede incidentele grief van de vrouw heeft op deze vordering betrekking.
Deze vordering van de vrouw is toewijsbaar, met dien verstande dat het hof de termijn waarbinnen de man de gelegenheid heeft mee te werken aan de notariële overdracht aan de vrouw van zijn aandeel in de voormalige echtelijke woning, zal bepalen op vier weken na betekening van het onderhavige arrest.
6.24.
De vrouw vordert voorts bij wijze van vermeerdering van eis in hoger beroep dat de man zal worden veroordeeld mee te werken aan het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de rekening-courantschuld aan [Beheer] Beheer B.V., op de wijze zoals door haar is aangegeven in haar memorie van grieven in incidenteel appel, dit op verbeurte van een dwangsom. Haar derde incidentele grief heeft hierop betrekking.
Deze vordering van de vrouw is toewijsbaar op de hierna te bepalen wijze. Het hof zal de door de vrouw gevorderde dwangsom binden aan een maximum.
6.25.
De vrouw vordert bij wijze van vermeerdering van eis in hoger beroep dat het hof zal bepalen dat de kosten die moeten worden gemaakt in verband met de notariële toedeling van de aandelen in [Beheer] Beheer B.V. voor rekening zijn van de man en de kosten in verband met toedeling van de woning aan de vrouw voor haar rekening zijn.
Deze vordering is niet toewijsbaar. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de kosten voor de notariële overdracht van de aandelen respectievelijk het aandeel van de man in de voormalige echtelijke woning door ieder van partijen voor de helft moeten worden gedragen. Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende grond om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken.
6.26.
Hetgeen door de vrouw overigens in het petitum van haar memorie van grieven in incidenteel appel is gevorderd, is niet toewijsbaar, gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen.
6.27.
Het hof zal de kosten van het hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen, omdat partijen voormalige echtgenoten zijn.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de tussenvonnissen van 28 februari 2007 en 25 september 2013;
vernietigt de vonnissen van de rechtbank waarvan beroep van 14 mei 2008, 3 juli 2013 en 20 augustus 2014, doch uitsluitend voor zover daarin de vordering van de man tot vaststelling van een gebruiksvergoeding ter zake van de voormalige echtelijke woning is afgewezen en voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de man aan de vrouw een overbedelingsuitkering van € 84.938,- moet betalen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw aan de man als gebruiksvergoeding ter zake van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] een bedrag van € 82.572,88 moet voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit arrest;
bepaalt dat de man wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 1.475,39 moet voldoen;
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep van 14 mei 2008, 3 juli 2013 en 20 augustus 2014
voor het overige;
veroordeelt de man om mee te werken aan de verdeling van de huwelijksgemeenschap, in het bijzonder door mee te werken aan de notariële levering aan de vrouw van zijn aandeel in de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, sectie [sectieletter] nr. [sectienummer] , groot 18 aren en 53 centiaren, met bepaling dat, indien de man niet binnen vier weken na betekening van dit arrest zijn medewerking, benodigd voor het rechtsgeldig overdragen/toescheiden van de vrouw heeft verleend, het onderhavige arrest dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte notariële akte tot eigendomsoverdracht van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw;
veroordeelt de man om mee te werken aan het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de rekening-courantschuld aan [Beheer] Beheer B.V., door al datgene te doen dat binnen zijn mogelijkheden ligt om dat ontslag uit de aansprakelijkheid van de vrouw tot stand te brengen, dit op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man, na betekening van dit arrest, in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, zulks tot een maximum van een totaalbedrag van € 100.000,-;
wijst af hetgeen door partijen over en weer meer of anders is gevorderd;
verklaart de voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, M.J. van Laarhoven en
G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2016.
griffier rolraadsheer