ECLI:NL:GHSHE:2016:3143

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
20-001962-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennepstekjes met betrekking tot een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten en hennepstekjes. De zaak betreft een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt en distributie van hennep. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarbij hij werd veroordeeld voor meerdere feiten onder de Opiumwet. Het hof heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verworpen, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, en heeft geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie. Het hof heeft de veroordeling van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de deelname aan de organisatie, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennepstekjes. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van de teelt van hennep, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met andere verdachten. De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001962-15
Uitspraak : 26 juli 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juni 2015 in de strafzaak met parketnummer 12-715292-11 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Subsidiair heeft zij integrale vrijspraak bepleit. Meer subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met
16 mei 2011, in elk geval op 16 mei 2011, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het Vlaanderenplein) (in totaal telkens) 927, althans (telkens) een grote hoeveelheid hennep(planten), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 februari 2011 tot en met
16 mei 2011, althans op 16 mei 2011, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van beroep en/of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het Vlaanderenplein) een hoeveelheid van (in totaal telkens) ongeveer 18.245, althans (telkens) een groot aantal hennepstekjes, althans delen van hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3:
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 16 mei 2011 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, althans Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen hem verdachte en één of meer andere perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of één of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het telkens tezamen en in vereniging en/of alleen:
opzettelijk in de uitoefening van beroep of bedrijf telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of afleveren, in elk geval het (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep(planten) en/of hennepstekjes, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Met betrekking tot de begrenzing van de periode in het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof dat '2012' in het licht van het onderhavige dossier als een kennelijke verschrijving moet worden aangemerkt. Het hof leest in plaats daarvan '2011'.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
De verdediging heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging wegens schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij heeft daartoe
- samengevat - het volgende aangevoerd.
Tussen de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld en de dag waarop de rechtbank vonnis heeft gewezen is een termijn gelegen van 49 maanden, dus van meer dan vier jaar. Het hof wijst arrest 62 maanden na het moment van inverzekeringstelling, dus bijna 5,5 jaar later.
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad is het uitgangspunt dat een dergelijke overschrijding niet meer dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging. In deze zaak is echter sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat de niet-ontvankelijkheid wel op zijn plaats is.
In de eerste plaats heeft verdachte langer dan nodig rekening moeten houden met de mogelijkheid dat hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd.
Daarnaast is er geen enkele legitieme reden voor de lange periode van inactiviteit. De officier van justitie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg toegegeven dat er geen echte reden is te geven voor de overschrijding van de redelijke termijn, anders dan dat er gewoon prioriteit is gegeven aan andere zaken.
Voorts is sprake van een combinatie van schending van de redelijke termijn met schending van andere beginselen van een goede procesorde, waaronder het verdedigingsbelang. Doordat de zaak lang op de plank is blijven liggen, konden de getuigen pas drie jaar en drie maanden na de inverzekeringstelling van verdachte worden gehoord bij de rechter-commissaris, met alle gevolgen van dien voor hun geheugen en de bewijswaarde van hun verklaringen.
Tot slot heeft verdachte in de tussentijd bij de rechtbank Oost-Brabant terecht moeten staan ter zake van verdenking van een ander Opiumwetdelict, terwijl die zaak gelijktijdig had kunnen worden behandeld met de onderhavige zaak, aldus de verdediging.
Het verweer faalt reeds op de grond dat volgens vaste jurisprudentie een overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door de vermindering van de op te leggen straf.
Ook overigens zijn er geen gronden gebleken of aannemelijk geworden die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging in de weg staan. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de strafvervolging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 Sr is een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen.
De organisatie dient het plegen van misdrijven tot oogmerk te hebben. Het is echter niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is of dat de organisatie de uitsluitende bedoeling heeft misdrijven te plegen. Voor het bewijs van het oogmerk kan betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Er is sprake van deelnemen aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr indien de verdachte behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, te weten: het plegen van misdrijven. Hij dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad.
Het hof is van oordeel dat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband in vorenbedoelde zin, noch dat verdachte daaraan heeft deelgenomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij in de periode van 1 maart 2011 tot en met 16 mei 2011, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan het Vlaanderenplein in totaal een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2:
hij in de periode van 1 maart 2011 tot en met 16 mei 2011 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan het Vlaanderenplein een groot aantal hennepstekjes, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verdachte was huurder - en op zijn beurt - verhuurder van een groot deel van de Evenementenhal in Sas van Gent. Die hal bestond echter uit een groot aantal verschillende ruimtes, die aan zeer veel partijen waren verhuurd. In totaal waren er ongeveer 70 losse en 29 vaste huurders. Al die huurders kwamen met een sleutel binnen. Het was een komen en gaan van huurders en personen in de Vlaanderenhal. Hierdoor had verdachte geen zicht op wat al deze afzonderlijke huurders deden of niet deden.
Verdachte is heel stellig in zijn verklaring dat hij niet de gehele Vlaanderenhal huurde. Het gedeelte waar de kwekerij is aangetroffen zou er niet onder vallen. De huurovereenkomst waarop dat was aangetekend is echter niet meer verkrijgbaar vanwege het overlijden van [getuige 1] .
Verder is van belang dat verdachte tot zesmaal toe controle heeft gehad van de brandweer in het pand. Verdachte heeft de brandweer daarbij toegang verleend tot alle ruimtes waartoe hij zelf ook toegang had. Bij die controles is nooit iets aangetroffen dat niet in de haak was.
Er is ook geen concreet en betrouwbaar getuigenbewijs tegen verdachte. De getuigen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] hebben bij de politie weliswaar belastend over verdachte verklaard, maar bij de rechter-commissaris zijn zij, nadat zij over hun eigen rol in de kwekerij hadden verklaard, daarop teruggekomen en hebben zij verklaard dat de politie hen in een bepaalde richting duwde en dat ze overal 'ja' op hebben gezegd. Hun verklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris zijn onder ede afgelegd en zijn consistent. Zij proberen daarin niet zichtzelf te ontlasten of in een betere positie te brengen. Ook hebben zij uitgelegd waarom zij bij de politie anders hebben verklaard. Er moet daarom worden uitgegaan van deze laatste verklaringen.
Voor het overige zijn er geen getuigen die concreet hebben verklaard over concrete uitvoeringshandelingen door verdachte, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aan verdachte is onder 1 primair en 2 primair - kort gezegd - ten laste gelegd het medeplegen van het opzettelijk telen enzovoorts van hennep respectievelijk hennepstekjes.
Het hof stelt voorop, dat voor medeplegen sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn.
Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Uit het dossier blijkt het volgende.
Naar aanleiding van een DOL (Drugs Overlast Lijn)-melding d.d. 10 januari 2011, waarbij
over hennepstank werd geklaagd in de Vlaanderenhal te Sas van Gent, en CIE-informatie, zijn door Delta Netwerkbedrijf metingen verricht. Uit de metingen (in de periodes
22 februari 2011 tot en met 28 februari 2011,14 maart 2011 tot en met 21 maart 2011 en
28 maart 2011 tot en met 4 april 2011) viel op te maken dat er op de gemeten elektriciteitslijn waarop de Vlaanderenhal te Sas van Gent is aangesloten, een hennepkwekerij in werking was (dossier, pag. 98-105). De Vlaanderenhal werd gehuurd door verdachte (dossier, pag. 1304).
Na twee inkijkoperaties in het voormalige fitness- en saunagedeelte in de Vlaanderenhal (dossier, pag. 1195-1196) en de gebleken resultaten van een aangebrachte bewegingsmelder (dossier, pag. 1202-1203) is een inval door de politie gepland. Op 16 mei 2011 06.34 uur werd door het ROG (regionale ondersteuningsgroep)-team de Vlaanderenhal via een grote schuifdeur betreden. In de hal werd een hennepgeur waargenomen door de politie (dossier, pag. 135 en 181). In deze hal stonden onder meer marktkramen, een personenauto (op naam van [medeverdachte 5] ), een bedrijfsauto Mercedes Vito (op naam van verdachte) en een bedrijfsauto Volkswagen Transporter (op naam van [naam] ). Achter deze laatste auto werd een persoon, [medeverdachte 1] , aangetroffen.
Via een heimelijke toegang achter een marktkraam werd in de daarachter gelegen voormalige fitnessruimte binnengetreden en werd een in werking zijnde hennep(stekken)kwekerij aangetroffen (dossier, pag. 131-132). Deze kwekerij was verdeeld over verschillende ruimten, waarin in totaal 927 hennepplanten en 18.245 hennepstekjes stonden (dossier, pag. 138). Voorts was er een productiekamer/werkkamer/kantine ingericht met werktafels en acht stoelen met waterreservoirs, voedingsbodems, snijplankjes, schaartjes, snijmesjes en plastic bekertjes met gele stokjes waarop met potlood '16' was geschreven. Soortgelijke stokjes met de cijfers 2, 5, 9 en 12 werden aangetroffen in gevulde voedingsbodems.
De politie heeft hieruit en uit het feit dat oude cijfers waren vervaagd voor het aanbrengen van nieuwe cijfers, afgeleid dat deze cijfers duiden op data waarop de stekjes werden gesneden en in voedingsbodems werden geplant (dossier, pag. 172-178). Ook werd een groot aantal nieuwe, ongevouwen dozen en overig verpakkingsmateriaal aangetroffen. De stekjes werden in deze ruimte vanuit de stekruimten in dozen gedaan (dossier, pag. 166).
De hennep- en hennepstekkenkwekerij kon alleen worden betreden via de eerder genoemde
heimelijke ingang. In de centrale ruimte van de kwekerij werden negen personen aangetroffen, onder wie [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] en
[medeverdachte 3] (dossier, pag. 132).
Tijdens het binnentreden van de politie kwam een personenbusje Mercedes Viano (op naam
van [medeverdachte 12] ) het terrein opgereden. Deze stond korte tijd stil, waarna het zijn weg vervolgde. Door de politie werd dit voertuig tot stilstand gebracht. De vijf inzittenden, onder wie verdachte, werden, evenals de achter de bedrijfsauto en de in de centrale ruimte van de
hennepkwekerij aangetroffen personen, als verdachten aangehouden (dossier, pag. 132).
[medeverdachte 6] heeft bij de politie op 18 mei 2011 en op 24 mei 2011 verklaard dat hij in de kwekerij plantenrotzooi opruimde, dozen met stekken wegbracht, stekken in bakken zette, dat hij van verschillende mensen verzoeken kreeg om dingen te doen, dat aan de tafel werd gewerkt, dat de ploeg een wisselende samenstelling had, dat hij verdachte zag op de plantage, dat verdachte gewoon meehielp met de werkzaamheden, dat er enveloppen met geld lagen als hij wegging, dat hij er vier keer elke maandag en een donderdag had gewerkt, dat in een grote doos een hele bak met stekjes ging en in een kleine doos een halve bak met stekjes, dat de dozen in de witte Mercedes bus gingen, dat die Mercedes bus reed als iedereen weg was, dat het 'kliekje' daar van afwist, dat hij met het kliekje iedereen bedoelde, zoals [medeverdachte 1] , [medeverdachte 8] , verdachte, een man die 'broer' werd genoemd en [medeverdachte 3] , behalve de vrouwen. Iedereen was er steeds, behalve [medeverdachte 7] .
[medeverdachte 6] heeft [verdachte] , voor het eerst ontmoet in de kwekerij, de week voor Pasen. [medeverdachte 6] verklaart daar acht of negen keer geweest te zijn (dossier, pag. 656-657 en 663-666).
[medeverdachte 8] heeft bij de politie op 16 mei 2011, op 18 mei 2011 en op
24 mei 2011 verklaard dat hij met een busje, Mercedes Vito, dat hij ter beschikking had
gekregen van [medeverdachte 1] en verdachte, sinds een maand zeven keer naar de
kwekerij is geweest, dat hij er soms één keer per week en soms twee keer per week was, dat die mannen geld op tafel legden in een envelop met de naam er op. [medeverdachte 8]
herkende verdachte van de foto en verklaarde over hem dat dat ook een collega is
waarmee hij, [medeverdachte 8] , in de hennepkwekerij heeft gewerkt en die tegen hem heeft gezegd
dat hij die bus kon gebruiken en hem de Vito met sleutels heeft gegeven. De papieren van de
Vito heeft de getuige van [medeverdachte 1] gekregen, de persoon die met [medeverdachte 7] op de
foto stond (dossier, pag. 792-795, 797-810, 826-828). Uit onderzoek van de telefoons blijkt dat verdachte en [medeverdachte 8] telefonische contacten onderhielden (dossier, pag. 1656, 1659 en 1661, in verbinding met pag. 1384).
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat zij verdachte wel eens in de hennepkwekerij heeft gezien en dat zij heeft gezien dat hij wel eens stekjes verpotte aan dezelfde tafel als waar zij aan zaten (dossier, pag. 985-986).
[getuige 2] heeft verklaard dat hij als beheerder optrad in de Vlaanderenhal, dat hij dat deed sinds september 2010/oktober 2010, dat hij sinds een week of zes 's nachts daar verbleef omdat het rolluik en het alarm kapot waren, dat hij daarvoor was gevraagd door [verdachte] of zoiets uit Eindhoven (het hof begrijpt: verdachte), dat [verdachte] de baas was in de hal, dat hij - [getuige 2] - ook heeft geholpen met het opbouwen van de vaste huisjes in de markthallen, dat de vaste huisjes in de markthal tegen de voormalige fitnessruimte in december 2010, januari en februari (het hof begrijpt: 2011) zijn gebouwd, dat de mensen die de huisjes hebben gebouwd via [verdachte] zijn gekomen (dossier, pag. 1068).
[getuige 1] heeft verklaard dat hij met [betrokkene 1] (opmerking hof: de verhuurder van de Vlaanderenhal) en [verdachte] - verdachte - heeft gesproken over de huur van de Vlaanderenhal, dat er alleen over de ruimtes beneden is gesproken, dus de tennishal, de evenementenhal, de oude bowling, het gehele benedengedeelte in ieder geval inclusief de ruimtes waar de fysio zat, de sauna, de kantoren, de receptie en de bar, dat hij later van [betrokkene 1] heeft gehoord dat de bovenruimte erbij is gekomen, dat hij - [getuige 1] - het huurcontract heeft opgesteld en dat dat in ieder geval ging over de benedenruimte (dossier, pag. 1124-1125).
De medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] hebben hun verklaringen bij de rechter-commissaris afgezwakt en bijgesteld. Het hof houdt beiden echter aan hun aanvankelijk, in beperkingen, en onafhankelijk van elkaar afgelegde verklaringen, die in hoofdlijnen met elkaar overeenstemmen en die passen bij de feitelijke vaststellingen met betrekking tot de hennepkwekerij. Weliswaar blijkt dat [medeverdachte 6] zich zorgen maakte over zijn broer die op sterven lag, doch hij is in de gelegenheid gesteld die broer te bezoeken (dossier, pag. 662) en daarna is hij niet teruggekomen op zijn verklaring. Bij de rechter-commissaris zijn [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] wel teruggekomen op hun verklaring waar het de vraag betreft of ze verdachte in de kwekerij hebben gezien. Het hof acht niet geloofwaardig hetgeen zij toen hebben gesteld, dat ze bij de politie overal 'ja' op hebben gezegd en dat de politie hen in een bepaalde richting heeft gestuurd. Immers, beide gedetailleerde verklaringen bij de politie worden ook ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 8] bij de politie. De verklaringen ondersteunen elkaar over en weer.
[medeverdachte 8] heeft zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht beroepen, doch het hof acht zijn verklaring desalniettemin bruikbaar voor het bewijs, nu zijn verklaring voldoende wordt ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] .
Het hof stelt vast dat verdachte, als vennoot van Evenementencentrum Zeeuws-Vlaanderen, huurder was van de Vlaanderenhal. Uit de huurovereenkomst blijkt niet dat bepaalde onderdelen van de Vlaanderenhal van het gehuurde waren uitgesloten. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [getuige 1] op diens exemplaar van de huurovereenkomst met de hand had bijgeschreven dat verdachte van bepaalde onderdelen van de Vlaanderenhal, waaronder de fitnessruimte, geen gebruik mocht maken, maar dat hij - verdachte - die versie van de huurovereenkomst niet kon overleggen omdat [getuige 1] - die inmiddels is overleden - die had kwijtgemaakt.
Het hof acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig, nu die beweerdelijke uitsluiting van bepaalde delen van de Vlaanderenhal niet is vermeld in de huurovereenkomst zoals die zich in het dossier bevindt en die door de eigenaar/verhuurder ter beschikking is gesteld en daarvan ook niet blijkt uit de verklaring van [getuige 1] bij de politie noch uit de verklaring van de eigenaar en verhuurder van de hal, [betrokkene 1] . Daar komt bij, dat uit de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] blijkt dat verdachte in de hennepkwekerij is geweest.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, dat hij vanwege de ziekte van zijn vrouw in de maanden januari en februari 2011 niet in de Vlaanderenhal is geweest en dat hij niet weet wat er in die periode in de hal is gebeurd. Deze verklaring acht het hof niet geloofwaardig nu verdachte eerder heeft verklaard dat hij er elke dag was en er in het weekend bleef slapen en voorts op basis van de verklaring van de [getuige 2] , die heeft verklaard dat de vaste huisjes in de markthal - waarachter zich de heimelijke toegang tot de hennep(stekjes)kwekerij bevond - in december 2010, januari en februari 2011 zijn gebouwd en dat de mensen die de huisjes hebben gebouwd via [verdachte] zijn gekomen. Ook verdachte zelf heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat die huisjes in zijn opdracht zijn gebouwd.
Hieruit blijkt dat de geheime doorgang vanuit de hal naar de fitnessruimte, die zich bevond in een in de hal getimmerd huisje, onder verantwoordelijkheid van verdachte tot stand is gekomen.
Voorts is gebleken dat in de hal die verdachte huurde een hennepgeur waarneembaar was en dat de auto's van degenen die in de kwekerij werkten in de hal werden geparkeerd. Ook had verdachte telefonische contacten met - in ieder geval - [medeverdachte 8] , die in de kwekerij werkte.
Naar het oordeel van het hof kan het, op grond van bovengenoemde omstandigheden, niet anders zijn dan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de kwekerij.
Hoewel uit de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] blijkt dat verdachte wel eens werkzaamheden heeft verricht in de kwekerij, is er naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere verdachten bij het opzettelijk telen van hennep. Verdachte moet daarom bij gebrek aan voldoende bewijs worden vrijgesproken van het medeplegen van telen van hennep(stekjes).
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, acht het hof wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hennep(stekjes) opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten en hennepstekjes.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij mede gelet op de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 29 april 2016, reeds diverse malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van misdrijven, waaronder ook Opiumwetdelicten.
Bij de bepaling van de strafduur heeft het hof in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn, bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is geschonden. Deze termijn is aangevangen op 16 mei 2011, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld en voor de eerste maal is verhoord. De rechtbank heeft op 15 juni 2015 vonnis gewezen. De behandeling van de zaak in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na de aanvang van de redelijke termijn. Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer twee jaar en één maand. Bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen zijn naar het oordeel van het hof niet aanwezig. Deze overschrijding van de redelijke termijn dient naar het oordeel van het hof te leiden tot strafmatiging.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan en voorbereid. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verstaat dat het door verdachte ingestelde rechtsmiddel niet is gericht tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard ter zake van het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde en verdachte is vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
70 (zeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK Papier - Overeenk. 153481 - ovk tot belening Goldberg Juweliers t.n.v.
[verdachte] ;
- 1.00 STK Sleutelbos - Ibn nr. 01.2 sleutelbos fouillering [verdachte] ;
- 1.00 STK Agenda Kl: zwart - 46.01.4.1.1.1 2011 met opdruk van Hoof Swinkels.
Aldus gewezen door
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 26 juli 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hödl en mr. Mols zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.