ECLI:NL:GHSHE:2016:3331

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
20-001865-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis inzake rijden zonder rijbevoegdheid en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1986, was eerder veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbevoegdheid was ontzegd. Het hof bevestigde het eerdere vonnis waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van zeven dagen werd toegewezen.

De verdachte had hoger beroep ingesteld en voerde aan dat hij vrijgesproken diende te worden. De verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was, aangezien slechts één van de twee verbalisanten de verdachte had herkend. Het hof oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de waarneming van de verbalisant die de verdachte herkende, omdat deze hem ambtshalve kende. Het hof vond de argumenten van de verdediging niet overtuigend genoeg om tot een andere conclusie te komen.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de oriëntatiepunten van het LOVS, die uitgaan van een gevangenisstraf van twee weken voor het bewezenverklaarde feit. Gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten, oordeelde het hof dat de eerste rechter bij de strafoplegging voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden die door de verdediging waren aangevoerd. Het hof bevestigde daarom de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001865-15
Uitspraak : 10 mei 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 juni 2015, parketnummer
96-009749-15 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer
96-181275-13, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1986,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – het besturen van een motorrijtuig, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem daartoe de bevoegdheid was ontzegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week. Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 7 dagen toegewezen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Namens verdachte is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust.
In hoger beroep is namens de verdachte nog aangevoerd dat de verdachte van het feit dient te worden vrijgesproken. De verdachte ontkent het feit en slechts één van de twee verbalisanten die de verdachte zouden hebben zien rijden is tot een herkenning van de verdachte gekomen, te weten [verbalisant 1]. Volgens de raadsman staat daarmee niet met voldoende zekerheid vast dat de verdachte op 16 januari 2015 een auto heeft bestuurd, temeer nu tussen de auto waarin de verdachte gesignaleerd zou zijn en de verdachte geen verband bestaat.
Het hof is van oordeel dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de waarneming van [verbalisant 1], aangezien deze verbalisant de verdachte ambtshalve kent. Het enkele gegeven dat de andere verbalisant de verdachte niet heeft herkend en dat de verdachte het feit ontkent acht het hof van onvoldoende gewicht om te concluderen dat de waarneming van [verbalisant 1] onjuist is.
Voor het geval het hof tot strafoplegging aan de verdachte zou komen, heeft de raadsman nog verzocht om de door de eerste rechter opgelegde straf voorwaardelijk op te leggen en de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De raadsman heeft erop gewezen dat het rijbewijs van de verdachte in Frankrijk is ingenomen en de verdachte zijn rijbewijs sinds 2008 kwijt is geweest. Voor de verdachte was lange tijd onduidelijk tot wanneer de opgelegde rijontzeggingen liepen. Uiteindelijk heeft de raadsman achterhaald dat het rijbewijs van de verdachte op 22 augustus 2014 in Nederland terecht is gekomen.
Het hof stelt vast de oriëntatiepunten van het LOVS uitgaan van het opleggen van een gevangenisstraf van 2 weken voor een feit als thans bewezenverklaard. Ook constateert het hof dat de verdachte, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 maart 2016, reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van soortgelijke feiten. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de eerste rechter bij de strafoplegging in voldoende mate rekening heeft gehouden met de door de raadsman naar voren gebrachte omstandigheden. Dat de verdachte enige tijd niet wist waar zijn rijbewijs was, rechtvaardigt op zichzelf niet het opleggen van een andere of lagere straf. Het hof zal om die reden ook de door de eerste rechter opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 7 dagen bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door
mr. H. Eijsenga, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 10 mei 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.D. Bergkotte is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.