In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 oktober 2015, waarin een zorgregeling voor de kinderen is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. B.P.R. Milar, verzoekt de beschikking te vernietigen en zijn verzoeken in eerste aanleg toe te wijzen. De moeder, bijgestaan door mr. A.M. Engelen, verzoekt de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 juni 2016, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De vader stelt dat de wijziging van de zorgregeling in het nadeel van de kinderen is en dat hij meer contact met hen wenst. De moeder betwist dit en stelt dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is. Het hof overweegt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de huidige zorgregeling niet schadelijk is voor hen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van de vader af.