ECLI:NL:GHSHE:2016:345

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
200 168 626_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en vaststelling van de behoefte en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw die een geregistreerd partnerschap hebben gehad. De man, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2015 te vernietigen, waarin de rechtbank heeft bepaald dat hij een maandelijkse bijdrage van € 1.274,- aan de vrouw moet betalen. De vrouw heeft op haar beurt verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, of het beroep als ongegrond af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 december 2015, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en de financiële situatie van beide partijen. De man heeft aangevoerd dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dat zijn draagkracht onvoldoende is om de vastgestelde alimentatie te betalen. De vrouw heeft echter betwist dat zij voldoende inspanningen verricht om werk te vinden en heeft haar medische beperkingen aangevoerd als reden voor haar huidige situatie.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een eigen inkomen heeft van € 565,- per maand, maar dat haar aanvullende behoefte aan alimentatie voldoende aannemelijk is gemaakt. Het hof heeft de partnerbijdrage van de man vastgesteld op € 1.105,- per maand tot de overname van de gezamenlijke woning, en daarna op € 986,- per maand. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe alimentatiebedragen zijn vastgesteld, met de bepaling dat deze uitvoerbaar zijn bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 februari 2016
Zaaknummer: 200.168.626/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/270550 / FA RK 13-5871
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M.H. Vullings,
tegen
[geïntimeerde],
in deze zaak woonplaats kiezende te [domicilie] aan het [adres] op het kantoor van haar advocaat,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 19 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 april 2015, heeft de man verzocht bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de bepaalde behoeftigheid en de vastgestelde partneralimentatie en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw tot een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juni 2015, heeft de vrouw verzocht de man in zijn beroep tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep van de man af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Vullings;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Kerkhof.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 september 2014;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 26 oktober 2015;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 3 december 2015;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 15 december 2015;
  • het ter zitting door de advocaat van de man overgelegde stuk, te weten een brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Eindhoven d.d. 20 mei 2015 betreffende de inschrijving ontbinding partnerschap.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 12 november 1999 te Eindhoven een geregistreerd partnerschap aangegaan.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze ontbindingsbeschikking is op 20 mei 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 1.274,- per maand moet voldoen met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2.
De man kan zich met de beslissing tot vaststelling van een partnerbijdrage niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
De grieven van de man betreffen de behoeftigheid van de vrouw (grief 1), zijn draagkracht (grief 2) en de draagkracht van de vrouw (grief 3).
Ingangsdatum
3.4.
De ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage, zijnde 20 mei 2015, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte vrouw
3.5.
De door de rechtbank vastgestelde relatiegerelateerde behoefte van de vrouw per 1 januari 2015 ad € 1.792,86 netto per maand is in hoger beroep niet in geschil.
Behoeftigheid vrouw
3.6.
De man heeft met grief 1 aangevoerd, dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij zich tot het uiterste inspant om een eigen inkomen op het niveau van haar relatiegerelateerde behoefte te genereren. De vrouw legt geen sollicitaties over en zij maakt niet duidelijk of en in hoeverre er voortgang zit in haar reïntegratietraject. De vrouw heeft een Schoevers opleiding gevolgd, heeft boekhoudkundige kennis en heeft bij een boekhouder gewerkt. De vrouw is voorts in het verleden bij een bank werkzaam geweest en heeft een winkel gehad. Daarna heeft zij een eigen beveiligingsbedrijf gedreven. De vrouw kan opnieuw - eventueel na het volgen van een cursus - in de beveiliging gaan werken, nu zij nog steeds de beschikking heeft over een daartoe benodigd zogenaamd ND-nummer.
Uit het door de vrouw overgelegde medische rapport blijkt niet dat de vrouw arbeidsongeschikt is.
3.7.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken. De vrouw betwist dat zij onvoldoende inspanningen verricht om een voor haar passende baan te vinden. De vrouw heeft eind 2014 een operatie aan haar schouder ondergaan en heeft een ziektewetuitkering gehad. Vervolgens heeft zij gedurende een maand een werkloosheidsuitkering genoten. De vrouw kampt nog steeds met ernstige beperkingen in het gebruik van haar schouder en arm. Ook is de vrouw aan één kant doof. Het is voor de vrouw door deze beperkingen extra moeilijk om passend werk te vinden. Het reïntegratietraject is inmiddels afgesloten. De vrouw betwist dat zij een Schoevers-opleiding heeft gevolgd en over boekhoudkundige kennis beschikt. Zij heeft ongeveer twintig jaar geleden een aantal deelcertificaten bij Schoevers behaald. Haar kennis is niet meer actueel. In de jaren negentig heeft de vrouw bij de Rabobank gewerkt als baliemedewerkster.
Het beveiligingsbedrijf waar de man op doelt, stond alleen maar op papier op naam van de vrouw. Alle beveiligingswerkzaamheden werden uitgevoerd door de man. Van de vrouw kan niet verwacht worden dat zij (mede gelet op haar leeftijd en haar fysieke beperkingen) als beveiliger werkzaam moet zijn.
De vrouw werkt sinds eind juni 2015 bij de posterijen. Zij maakt ook overuren. Het inkomen van de vrouw bedraagt € 565,- netto per maand, inclusief vakantiegeld.
De vrouw wil meer uren gaan werken, eventueel ook bij een andere werkgever. Zij staat ingeschreven bij het arbeidsbureau en bij meerdere uitzendbureaus, maar het is mede gelet op de leeftijd van de vrouw moeilijk om ander werk te vinden. De vrouw solliciteert online op allerlei soorten werk, maar haar sollicitaties hebben mede gelet op haar leeftijd nog geen resultaat gehad. De vrouw is niet in staat om bewijzen van haar sollicitaties over te leggen, omdat een werkgever in de huidige tijd geen afwijzingsbrief meer stuurt, maar online reageert.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Op de relatiegerelateerde behoefte dienen de eigen inkomsten van de vrouw dan wel haar verdiencapaciteit in mindering te worden gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een eigen inkomen heeft van € 565,- netto per maand, inclusief vakantiegeld.
Het hof is evenwel van oordeel dat aan de vrouw een hogere verdiencapaciteit dient te worden toegerekend dan het inkomen dat zij thans genereert en wel een verdiencapaciteit op het niveau van de voor de vrouw toepasselijke bijstandsnorm van € 961,- netto per maand. De vrouw is 56 jaar oud, heeft een aantal deelcertificaten bij Schoevers behaald, enige werkervaring en geen minderjarige kinderen waarvoor zij moet zorgen. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van printscreens van door haar verrichte sollicitaties, dat zij alles in het werk stelt om haar huidige verdiencapaciteit te benutten.
De vrouw heeft weliswaar gesteld dat zij medische beperkingen heeft, maar het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze beperkingen, zo zij al vast staan, eraan in de weg staan dat de vrouw een inkomen genereert in de orde van grootte van de voor haar toepasselijke bijstandsnorm. Dat de vrouw hiertoe niet in staat is, blijkt niet uit het door de vrouw in hoger beroep overgelegde medische rapport. Grief 1 slaagt in zoverre.
Het hof gaat er van uit dat de vrouw op termijn volledig in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. Het hof is evenwel - anders dan de man heeft aangevoerd - van oordeel dat van de vrouw, gelet op haar leeftijd, haar gebrekkige aansluiting op de arbeidsmarkt en de huidige hoge werkloosheid in Nederland, op dit moment redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat zij volledig in haar relatiegerelateerde behoefte voorziet. In zoverre heeft de man grief 1 vergeefs voorgedragen.
De aanvullende behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud is dan ook voldoende aannemelijk geworden. Het hof becijfert deze aanvullende behoefte op ongeveer € 831,86 netto per maand (€ 1.792,86 minus € 961,-) ofwel € 1.105,- bruto per maand.
Draagkracht
3.9.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 1.274,- per maand te voldoen. De man heeft de draagkracht om € 598,- per maand te betalen.
De man heeft ter zitting van het hof verklaard dat zijn onderneming [dog security & handler training] Dog Security & Handler Training (PDSHT) met ingang van 27 juli 2015 is opgeheven, maar dat hij met ingang van 4 augustus 2015 een nieuwe onderneming [security] Security is begonnen.
3.10.
Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
De rechtbank is uitgegaan van een bezoldiging van € 2.923,91 bruto per maand, te vermeerderen met de vaste vergoeding voor extra beslaglegging van € 257,30 bruto per maand en een bedrag van € 141,77 bruto per maand uit hoofde van de tegemoetkoming wegens verlenging arbeidsduur.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een vakantietoeslag van 8% en een opbouw eindejaarsuitkering van € 207,00 bruto per maand.
Op de bezoldiging is in mindering gebracht:
- € 176,40 per maand aan premie OP/NP (verhoogd);
- € 50,79 per maand aan premie VUT equivalent;
- € 1,45 per maand aan premie AOP-BW.
Tegen het inkomen dat de rechtbank in aanmerking heeft genomen heeft de man geen grief aangevoerd, zodat ook het hof van dit inkomen uitgaat.
De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
De man heeft ter zitting verklaard dat hij de voormalige gezamenlijke woning van partijen wil overnemen. Inmiddels is bij de bank een aanvraag ingediend om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen.
Het hof ziet hierin aanleiding om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van twee periodes, te weten de periode voor en na de overname van de voormalige gezamenlijke woning door de man.
periode voor de overname van de voormalige gezamenlijke woning
B. Lasten van de man
Normbedrag Participatiewet
Het hof houdt rekening met het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de niet fiscaal aftrekbare rentelasten voor de tweede hypotheek, nu de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze lasten niet ten laste van de onderneming van de man worden voldaan.
De man voert hiertegen een grief aan. De man stelt dat de tweede hypotheek destijds werd opgenomen om de winkel van de vrouw draaiende te houden. Bij de liquidatie van haar eenmanszaak in 2009 heeft de vrouw destijds de rentelast op deze hypotheekschuld van
€ 110.000,- ten onrechte meegenomen in de winstaangifte van de onderneming van de man. Het betreft een privé-schuld en het is redelijk - zo stelt de man - dat met de aflossing op deze schuld bij de bepaling van zijn draagkracht rekening wordt gehouden.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken blijkt dat de aan de tweede hypotheek verbonden rentelasten in 2013 en 2014 ten laste van het resultaat van de onderneming van de man zijn gebracht. Nu het derhalve geen lasten betreft die uit het privé-inkomen van de man worden voldaan, houdt het hof met deze lasten geen rekening. Evenals de rechtbank tekent het hof hierbij aan dat, nu bij het inkomen van de man niet de winst uit de onderneming van de man wordt betrokken, er geen aanleiding is om de kosten van de onderneming in de draagkrachtberekening te betrekken. De grief faalt.
Het hof houdt derhalve, evenals de rechtbank, rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
- € 591,02 aan hypotheekrente;
- € 95,- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende onbetwiste maandelijkse lasten:
€ 72,12 aan premie Stichting Ziektekosten Verzekering Krijgsmacht;
€ 31,- aan verplicht eigen risico,
minus € 39, zijnde het in het normbedrag Participatiewet begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande en minus € 64,-, zijnde de zorgtoeslag.
Rente en aflossing schulden
De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de financieringslasten voor de lening bij Arenda, nu de verschuldigde rente ten laste van het bedrijfsresultaat van de onderneming van de man wordt geboekt.
De man heeft hiertegen in het beroepschrift een grief aangevoerd, maar ter zitting van het hof heeft de man verklaard dat deze lening in ieder geval met ingang van 20 mei 2015 is afgelost. Ook van een verplichting tot betaling van premie aan ASR is niet langer sprake, zo heeft de man verklaard. Het hof houdt derhalve geen rekening met enige betalingsverplichting aan Arenda en aan ASR.
De man heeft ter zitting van het hof voorts aangegeven dat de door hem in het beroepschrift opgevoerde belastingschuld kan vervallen.
De rechtbank heeft voorts de aflossingsverplichting van € 45,- per maand op de creditcardschuld niet in aanmerking genomen. De man voert hiertegen een grief aan, daartoe stellende dat - anders dan de vrouw ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard - de vrouw deze aflossingsverplichting niet voor haar rekening neemt.
De vrouw heeft de grief bestreden.
Nu ter zitting is komen vast te staan dat de man maandelijks € 45,- aflost op de creditcardschuld, waarna de vrouw dat bedrag aan de man vergoedt, bestaat er geen aanleiding om deze aflossingsverplichting aan de zijde van de man in aanmerking te nemen. De grief faalt.
periode na de overname van de voormalige gezamenlijke woning
B. Lasten van de man
Normbedrag Participatiewet
Het hof houdt rekening met het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
De man heeft ter zitting verklaard dat in het kader van de overname van de voormalige gezamenlijke woning zijn hypotheek wordt aangepast. De tweede hypotheek van € 110.000,- wordt in de nieuwe hypotheek meegenomen. Ter staving van zijn stellingen heeft de man in hoger beroep een brief van de SNS bank van 30 november 2015 overgelegd.
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
- € 225,- aan hypotheekrente;
- € 518,- aan aflossing;
- € 95,- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Het hof gaat er hierbij vanuit dat een bedrag van € 357,- aan hypotheekrente (voorheen rente tweede hypotheek) ten laste van de resultaten van de onderneming van de man wordt geboekt. Met dit bedrag houdt het hof geen rekening.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende onbetwiste maandelijkse lasten:
€ 72,12 aan premie Stichting Ziektekosten Verzekering Krijgsmacht;
€ 31,- aan verplicht eigen risico,
minus € 39, zijnde het in het normbedrag Participatiewet begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande en minus € 64,-, zijnde de zorgtoeslag.
Vaststelling van de alimentatie
3.11.
In de periode voor de overname van de voormalige gezamenlijke woning faalt gelet op het voorgaande grief 2. Gezien de aanvullende behoefte van de vrouw van € 1.105,- per maand, zal het hof in deze periode de door de man te betalen partnerbijdrage vaststellen op dat bedrag. Aangezien hetgeen eventueel teveel door de man is voldaan aan de vrouw boven haar behoefte is betaald, acht het hof het in overeenstemming met de wederzijdse financiële posities dat hetgeen de vrouw teveel heeft ontvangen door haar zal worden terugbetaald aan de man. De redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen de partijen beheerst brengt met zich mee dat van de man verwacht mag worden dat hij, desgevraagd, zal instemmen met maandelijkse, elkaar opvolgende termijnen van € 50,--, ingaande de eerste maand volgende op de datum van deze beschikking en zonder dat rente zal worden berekend.
3.12.
In de periode na de overname van de voormalige gezamenlijke woning resulteert bovengenoemd inkomen van de man in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 2.526,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende fiscale aspecten:
- de hiervóór genoemde toepasselijke heffingskortingen;
- het eigenwoningforfait van € 1.582,-;
- de hypotheekrente betreffende de woning van de man.
3.13.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 954,- per maand. Daarvan is 60% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage.
3.14.
Betaalde partneralimentatie is geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de vrouw. Rekening houdend met dit te realiseren fiscaal voordeel, heeft de man, nadat hij de voormalige gezamenlijke woning van partijen heeft overgenomen, draagkracht om € 986,- per maand te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdrage is de grens van de draagkracht van de man bereikt. In zoverre slaagt grief 2.
3.15.
De man heeft geen belang bij zijn grief 3 - waarin de man opkomt tegen het kennelijke oordeel van de rechtbank dat zij over voldoende financiële gegevens van de vrouw beschikt - nu het hof in hoger beroep de aanvullende behoefte van de vrouw opnieuw en aan de hand van de daartoe relevante gegevens heeft beoordeeld.
Deze grief faalt derhalve.
3.16.
De beschikking waarvan beroep dient derhalve gedeeltelijk te worden vernietigd.
3.17.
Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de vrouw de schuld aan de Regiobank voor haar rekening zal nemen. De man heeft verzocht om te bepalen dat hij gerechtigd is tot verrekening van de door hem verschuldigde partneralimentatie met hetgeen de vrouw op grond van haar draagplicht voor deze schuld verschuldigd is. Het hof wijst dit verzoek af, nu voor zover aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, de man reeds op grond van de wet over de mogelijkheid tot verrekening beschikt.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2015, voor zover daarbij een door de man aan de vrouw te betalen partnerbijdrage is bepaald,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 20 mei 2015 totdat de man de voormalige gezamenlijke woning van partijen zal hebben overgenomen als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zal voldoen een bedrag van € 1.105,- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man aan de vrouw nadat de man de voormalige gezamenlijke woning van partijen zal hebben overgenomen als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zal voldoen een bedrag van € 986,- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.A.M. Scheij en
H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2016.