ECLI:NL:GHSHE:2016:351

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
200 173 527_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige in een complexe ouderschapskwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de moeder zal zijn. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.W.T. Klappe, verzoekt de beschikking te vernietigen en stelt dat de moeder niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] op een verantwoorde manier te bieden. De moeder, bijgestaan door advocaat mr. J.A.M. van Weely, betwist dit en stelt dat de vader onvoldoende inzicht heeft in zijn eigen situatie en dat hij niet in staat is om een co-ouderschapsregeling te realiseren.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 december 2015, waarbij zowel de vader als de moeder hun standpunten naar voren brachten. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) gaven ook hun visie op de situatie. Het hof oordeelt dat de moeder momenteel de meest stabiele en veilige omgeving biedt voor [minderjarige], die kwetsbaar is en behoefte heeft aan continuïteit in zijn opvoeding. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af, maar laat open dat in de toekomst een co-ouderschapsregeling mogelijk kan zijn, afhankelijk van de stabiliteit van de situatie van de vader.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de belangen van [minderjarige], waarbij de communicatie tussen de ouders en de stabiliteit van de opvoedingssituatie cruciaal zijn. Het hof concludeert dat de huidige zorgregeling het beste aansluit bij de behoeften van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 februari 2016
Zaaknummer: 200.173.527/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/275161 / FA RK 14-903-2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.W.T. Klappe,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant
,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 april 2015 en naar de beschikking van die rechtbank van 4 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli 2015, heeft de vader verzocht hem te ontvangen in zijn verzoek, voormelde beschikking van 13 april 2015 te vernietigen en alsnog rechtdoende te bepalen dat het inleidende verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] wordt afgewezen, subsidiair te bepalen dat inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken er een regeling geldt waarbij de minderjarige afwisselend de ene week bij de moeder verblijft en de daarop volgende week bij de vader.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 september 2015, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet te ontvangen in het door hem ingestelde hoger beroep en de beschikking betreffende hoofdverblijf en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de vader mr. Klappe;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Weely;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 april 2014;
  • de overige stukken van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 28 juli 2015;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen op 4 december 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 november 2009 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast en is bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 7 september 2011 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 oktober 2015 verlengd tot 14 november 2016.
3.4.
Bij beschikking van 4 juli 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) afgewezen en de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het hoofdverblijf van [minderjarige] en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het advies van de raad.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de moeder heeft en een zorgregeling vastgesteld die als volgt luidt:
  • [minderjarige] verblijft twee weekenden achter elkaar bij de vader van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, [minderjarige] verblijft vervolgens één weekend bij de moeder in een zich herhalende cyclus;
  • [minderjarige] verblijft gedurende de helft van de vakanties bij de vader, in onderling overleg tussen de ouders nader overeen te komen.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat voor een beoordeling van de verzoeken van de moeder het niet nodig was dat de moeder de resultaten van een bij haar afgenomen psychologisch onderzoek in het geding bracht. De vader persisteert bij zijn standpunt dat deze resultaten wel van belang zijn. In het rapport van de raad is een passage opgenomen over de persoonlijke problematiek van de moeder. De vader zet zijn vraagtekens bij de draagkracht van de moeder. In het verleden is eerder gebleken dat de moeder niet de opvoedingsomgeving aan [minderjarige] kon bieden die hij nodig had. De moeder beschikte over onvoldoende pedagogische vaardigheden en haar draagkracht was klein. De vader is van mening dat de persoonlijke problematiek van de moeder maakt dat het voor haar onmogelijk is om ook op langere termijn [minderjarige] consequent het nodige te geven. Een psychologisch onderzoek kan hier inzicht in geven.
Voorts is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is om zijn hoofdverblijf bij de moeder te bepalen. Het gedrag van de vader is geen reden voor de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] , nu de vader zich altijd hetzelfde heeft gedragen. Daarnaast betwist de vader dat hij onvoldoende in staat zou zijn om de moeder een plaats in het leven van [minderjarige] te geven. Hij heeft de moeder altijd op eigen initiatief betrokken bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . Vanaf de geboorte van [minderjarige] is de vader altijd de hoofdverzorger van [minderjarige] geweest, doordat de moeder ten gevolge van haar persoonlijke problematiek het zo nu en dan liet afweten. De woonsituatie van de vader is altijd stabiel geweest. De vader heeft van eind 2013 tot april 2014 een kortdurende onrustige periode in zijn leven doorgemaakt. Inmiddels heeft hij zijn zaken weer op orde. De vader woont in [woonplaats] , maar is bezig met een verhuizing naar [plaats] . Zijn faillissement is opgeheven en hij is gestart met twee ondernemingen. Een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] is dan ook niet noodzakelijk, noch in het belang van [minderjarige] . De vader heeft nog geen persoonlijkheidsonderzoek laten afnemen, zoals dit was geadviseerd door de raad. Hij wacht daarmee totdat het hoofdverblijf van [minderjarige] weer bij hem is bepaald of een co-ouderschapsregeling is vastgesteld.
De vader voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een co-ouderschapsregeling niet tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . De situatie van de vader is stabiel en de onderlinge communicatie met de moeder is voldoende om een co-ouderschapsregeling te kunnen uitvoeren. De vader wijst er op dat [minderjarige] nog altijd onder toezicht staat, hetgeen met zich brengt dat er zicht is op zijn opvoedingssituatie en op de communicatie tussen de ouders. Indien noodzakelijk kan de gezinsvoogd ingrijpen.
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. Met betrekking tot de resultaten van het psychologisch onderzoek van de moeder stelt zij zich primair op het standpunt dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat het voor de beoordeling van de verzoeken niet nodig is dat deze resultaten werden overgelegd. Voor zover nodig biedt de moeder, subsidiair aan, om de resultaten van het psychologisch onderzoek alsnog in de procedure te brengen. De moeder betwist de stelling van de vader dat er sprake is van persoonlijke problematiek die maakt dat zij [minderjarige] niet op langere termijn de zorg kan bieden die hij nodig heeft.
De moeder is voorts van mening dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is om zijn hoofdverblijf bij de moeder te hebben. De vader heeft volgens haar geen reden om te twijfelen aan de stabiliteit van de opvoedingssituatie die de moeder [minderjarige] biedt. De moeder bevestigt dat de vader in zijn gedrag niet is veranderd.
De moeder onderstreept de overweging van de rechtbank dat de vader onvoldoende in staat is gebleken om haar een plaats in het leven van [minderjarige] te geven en dat dit ook een contra-indicatie is om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen. Zij betwist de stelling van de vader dat de onderlinge communicatie is verbeterd. Volgens de moeder is ‘vaders wil nog immer wet’. Zoals blijkt uit het beroepschrift ziet de vader de moeder nog steeds niet als competente moeder. Voorts heeft de vader onvoldoende onderbouwd dat zijn (woon)situatie op dit moment stabiel is. Volgens de moeder woont de vader niet meer in [woonplaats] . De moeder weet niets van een verhuizing naar [plaats] . De moeder betwist dat de vader [minderjarige] de stabiliteit en continuïteit kan bieden die hij, mede gezien zijn kwetsbaarheid, nodig heeft.
De moeder is van mening dat een co-ouderschap gezien de slechte communicatie tussen partijen niet in het belang van [minderjarige] kan worden geacht. De moeder kan zich niet volledig vinden in de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling. De moeder betwist dat de situatie van de vader stabiel is. De moeder sluit zich aan bij de door de GI bepaalde zorgregeling. De communicatie tussen partijen is dermate slecht dat de GI heeft moeten ingrijpen.
3.9.
De GI heeft ter zitting - samengevat - verklaard twijfels te hebben omtrent het adres van de vader in [woonplaats] . De vader geeft geen toestemming voor een huisbezoek.
De communicatie tussen de ouders is niet goed genoeg om een co-ouderschapsregeling te kunnen uitvoeren. De vader doet soms diskwalificerende uitspraken over de moeder.
De band tussen de vader en [minderjarige] is hecht.
De GI bepleit bekrachtiging van de bestreden beschikking.
3.10.
De raad heeft ter zitting - samengevat - het volgende verklaard. De vader is niet open over zijn verblijfplaats en hij heeft niet aan zichzelf gewerkt. De moeder accepteert wel hulp. De raad is van mening dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
Hoofdverblijfplaats
3.11.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn. [minderjarige] is een kwetsbaar kind. Hij heeft een visuele beperking en zijn opvoedingssituatie is al aan meerdere wisselingen onderhevig geweest. [minderjarige] heeft behoefte aan rust, stabiliteit en continuïteit. Aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting constateert het hof dat die rust in de thuissituatie bij de moeder voldoende aanwezig is. Met de raad is het hof van oordeel dat de vader die rust minder kan bieden. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat er nog steeds onduidelijkheden bestaan over het woonadres van de vader zoals ter zitting van het hof is gebleken. Verder is gebleken dat de samenwerking tussen de vader en de gezinsvoogd moeizaam verloopt, waarbij de vader onvoldoende inzicht in zijn situatie geeft.
De zorgen die de vader heeft over de opvoedingssituatie bij de moeder deelt het hof niet. De moeder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] en dat het een vrolijk kind is. Ook uit het rapport van de raad blijkt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt, dat hij vooruit gaat op school en dat hij goed met andere kinderen kan omgaan. De moeder is in de afgelopen tijd - zo blijkt uit het raadsrapport - gegroeid op persoonlijk vlak. Zij heeft een stabiele relatie en trekt aan de bel wanneer het minder goed met haar gaat. Het leven van de moeder is eveneens stabiel op het gebied van inkomen en wonen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het voor het nemen van een verantwoorde beslissing niet nodig is dat de moeder de resultaten van een bij haar afgenomen psychologisch onderzoek in het geding brengt. Het hof is voldoende voorgelicht.
Op grond van het voorgaande zal de beschikking waarvan beroep in zoverre worden bekrachtigd. Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat de rechtbank de beschikking waarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is bepaald niet heeft gewijzigd. Op dit punt zal het hof de bestreden beschikking aanvullen.
Zorgregeling
3.12.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.2.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het vaststellen van een co-ouderschapsregeling op dit moment niet in het belang is van [minderjarige] . Voor het naar behoren uitvoeren van een co-ouderschapsregeling is een goede communicatie tussen de ouders onontbeerlijk. Daarvan is thans nog geen sprake. Voorts is de situatie van de vader daarvoor onvoldoende stabiel.
Dat een co-ouderschapsregeling op dit moment niet in het belang is van [minderjarige] , betekent niet dat voor een dergelijke regeling in de toekomst geen ruimte kan zijn. Uit het raadsrapport blijkt dat de band tussen de vader en [minderjarige] goed is. De moeder heeft dit ter zitting ook bevestigd. Een goed en regelmatig contact tussen de vader en [minderjarige] is dan ook belangrijk voor [minderjarige] . Het hof gaat er van uit dat de gezinsvoogd in de band die [minderjarige] met de vader heeft, zal blijven investeren. Naar het oordeel van het hof kan, wanneer de situatie van de vader voor langere tijd stabiel is en - mogelijk mede door inzet van hulpverlening - de communicatie tussen de ouders is verbeterd, een co-ouderschapsregeling in de toekomst in het belang van [minderjarige] zijn.
Met de raad is het hof van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling op dit moment het meest aan de belangen van [minderjarige] tegemoetkomt. Het hof zal die regeling dan ook bekrachtigen.
3.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
13 april 2015;
vult voormelde beschikking aan als volgt:
wijzigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 november 2009 voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , bij de vader is bepaald;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, C.A.R.M. van Leuven en
H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2016.