ECLI:NL:GHSHE:2016:3562

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 augustus 2016
Publicatiedatum
8 augustus 2016
Zaaknummer
200.181.595/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en informatieverplichting tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 september 2015, waarin de omgangsregeling met zijn minderjarige kinderen werd ontzegd. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Verstraten, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. K.M.C. Jansen, verzoekt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2016, waarbij de raad voor de kinderbescherming ook aanwezig was.

Het hof overweegt dat de vader in het verleden omgang heeft gehad met de kinderen, maar dat deze omgangsregeling is gewijzigd door eerdere beschikkingen van de rechtbank. De vader stelt dat er geen contra-indicaties zijn voor omgang en dat de rechtbank een onzorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. De moeder daarentegen stelt dat omgang niet in het belang van de kinderen is en dat er wel degelijk contra-indicaties aanwezig zijn. De raad adviseert dat de vader op afstand betrokken blijft bij de kinderen, maar dat er voorwaarden zijn voor hervatting van de omgang.

Het hof komt tot de conclusie dat de vader niet in staat is om bij de hulpverlening van de kinderen aan te sluiten en dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor hun ontwikkeling. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en legt een informatieverplichting op aan de moeder, waarbij zij de vader twee keer per jaar informeert over de kinderen. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de affectieve relatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 augustus 2016
Zaaknummer: 200.181.595/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/183403 / FA RK 13-1799
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.M.C. Jansen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 september 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 december 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
primair: te bepalen dat de verzoeken van de moeder alsnog worden afgewezen en het verzoek van de vader in eerste aanleg alsnog wordt toegewezen, inhoudende dat de vader omgang heeft met de minderjarige kinderen van partijen eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de minderjarige kinderen van partijen door de moeder op het station in [plaats] worden afgezet alwaar de vader hen zal ophalen voor de omgangsregeling en hen tevens zondag ook weer om 17:00 uur op het station in [plaats] afzet, zodat de moeder hen weer mee naar [woonplaats van de moeder] kan nemen;
subsidiair:aan de vader het consultatierecht toe te wijzen waarbij de moeder wordt gelast tenminste elk kwartaal de vader te informeren over het welzijn van de minderjarige kinderen van partijen en zorg te dragen voor het regelmatig toezenden van recente foto’s, tekeningen of briefjes. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 januari 2016, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de vader, mr. Verstraten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Jansen;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De advocaat van de vader heeft het hof bij brief d.d. 20 juni 2016 bericht dat de vader niet ter zitting zal verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de vader, ingekomen ter griffie op 1 februari 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 20 juni 2016;
  • de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde behandelplannen van Gastenhof met betrekking tot de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 2] (5e versie) en [minderjarige 1] (6e versie).

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 18 mei 2011 heeft de rechtbank Maastricht bepaald dat de kinderen eenmaal in de twee weken van vrijdagavond 17:00 uur tot zondagavond 18:00 uur bij de vader zullen verblijven, waarbij de vader de kinderen haalt en brengt.
3.3.
Bij beschikking van 22 december 2011 heeft de rechtbank Maastricht bepaald dat voornoemde beschikking van 18 mei 2011 wordt gewijzigd, in dier voege dat de daarin vastgestelde omgangsregeling wordt aangevuld zodanig dat de vader omgang kan hebben met de kinderen gedurende de vakanties- en feestdagen, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.4.
Bij beschikking van 26 november 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voornoemde beschikkingen van de rechtbank Maastricht van 18 mei 2011 en 22 december 2011 vastgestelde omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat er voorlopig gedurende het raadsonderzoek geen omgang tussen de vader en de kinderen plaatsvindt.
3.4.1.
De rechtbank heeft in deze beschikking voorts de raad verzocht onderzoek te verrichten en te adviseren zoals onder rechtsoverweging 6.3 van die beschikking is overwogen.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Maastricht van 22 december 2011 gewijzigd en de vader het recht op omgang met de kinderen voor de duur van één jaar ontzegd.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan.
Artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt onvoldoende grondslag om de omgang te ontzeggen; er zijn geen contra-indicaties aanwezig. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de voor de kinderen benodigde rust niet anders tot stand kan komen dan wanneer het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling wordt afgewezen. De vader erkent dat de uitvoering van de eerder overeengekomen omgangs-regeling – voornamelijk vanwege financiële omstandigheden – niet goed verliep. De moeder bleef weigerachtig om de vader in de reiskosten tegemoet te komen. De rigide opstelling en de handelwijze van de moeder zijn er mede debet aan dat de voormalige omgangsregeling niet strikt door de vader kon worden nagekomen. De vader acht het van groot belang dat hij zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld om opnieuw omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te hebben. De vader verwijst daarbij naar de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) waarin is bepaald dat de rechtbank ook een taak heeft om de omgang te bevorderen. Voorts is de bestreden beschikking – naar de mening van de vader – in strijd met artikel 8 EVRM. De vader stelt dat de rechtbank een onzorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank heeft het belang van de moeder laten prevaleren en onvoldoende het belang van contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met de vader onderkend. De advocaat van de vader heeft zich ter zitting van het hof voor wat betreft het primaire verzoek met betrekking tot de omgang gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De vader verzoekt subsidiair om aan hem het consultatierecht toe te wijzen, het hof begrijpt: aan de moeder een informatieverplichting op te leggen. De vader vindt het de taak van de moeder om hem op de hoogte te houden van al hetgeen in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] speelt, indien hem het recht op omgang ontzegd blijft. Nu de vader vreest dat de moeder zich aan deze informatieverstrekking zal onttrekken verzoekt de vader het hof te bepalen dat de moeder wordt gelast om tenminste elk kwartaal de vader te informeren over het welzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zorg te dragen voor het regelmatig toezenden van recente foto’s, tekeningen of briefjes.
3.8.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - het volgende aan.
Een omgangsregeling met de vader is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nu er contra-indicaties aanwezig zijn, althans de omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De vader onderkent nog steeds niet de behoeften van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hun problematiek en de ingezette hulpverlening. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lopen enkele jaren achter in hun emotionele ontwikkeling. De vader staat niet open voor hulpverlening. Uit het onderzoek van de raad volgt dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat er rust komt. Voorts heeft de raad in het rapport een aantal voorwaarden gesteld voor de hervatting van de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waaronder psycho-educatie, het accepteren van intensieve thuisbegeleiding en het zich oriënteren op de structuur/regels die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben. De vader volgt deze voorwaarden niet op, waardoor de vader niet geschikt is voor het hebben omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarbij komt dat aan de vader is geadviseerd om zijn vaderrol op afstand in te vullen. De vader heeft in de tussentijd echter nagenoeg niets van zich laten horen. De huidige hulpverlening van de kinderen komt niet verder zolang er sprake is van contact met de vader, temeer nu de vader het belang van de hulpverlening voor de kinderen niet inziet. De vader blijft stellen dat er niets met de kinderen aan de hand is, terwijl uit de stukken blijkt dat dit wel het geval is. De rechtbank heeft derhalve terecht het recht op omgang voor de duur van een jaar aan de vader ontzegd. De moeder stelt dat de bestreden beschikking niet in strijd is met artikel 8 EVRM dan wel overige verdragen. De moeder ontkent en betwist dat de vader de eerdere omgangsregeling niet heeft kunnen nakomen door haar houding. De omgang verliep in het verleden niet goed; de vader wilde dat echter niet inzien.
Ten aanzien van de door de vader verzochte informatieregeling merkt de moeder op dat het op de weg van de vader ligt om betrokkenheid bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te tonen en zelf informatie in te winnen. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij thans bereid is om de vader twee keer per jaar van informatie te voorzien, onder overlegging van twee recente foto’s. De moeder voert aan dat er geen sprake is van gezamenlijk gezag en zij de vader niet hoeft te consulteren. Daarbij komt dat partijen niet op één lijn zitten en consultatie enkel tot problemen zal leiden waarvan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] last zullen ondervinden.
3.9.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – het volgende verklaard. Het is belangrijk dat de vader – als vader op afstand – bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betrokken blijft. De vader is meerdere keren uitgenodigd voor gesprekken over de behandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar maakt daar geen gebruik van. De raad is van mening dat de moeder de vader vier keer per jaar dient te informeren, waarbij de raad er geen problemen mee heeft dat daarbij foto’s worden overgelegd. De raad heeft opgemerkt dat scholen moeilijk doen over het verstrekken van informatie aan een vader zonder gezag, terwijl zij daartoe wel verplicht zijn.
Omgangsregeling
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 en lid 3 aanhef en sub a en d BW ontzegt de rechter het recht op omgang - al dan niet voor bepaalde tijd – indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind en omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.10.3.
Tussen partijen is in geschil of de vader het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontzegd moet worden.
3.10.4.
Het hof is evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en omgang ook in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het hof voegt daar nog aan toe dat het hof naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep heeft geconstateerd dat de vader nog steeds volhardt in zijn afwijzing van iedere vorm van hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] of voor zich zelf. De vader is niet in staat om bij de hulpverlening van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan te sluiten ondanks dat hij daartoe meerdere keren is uitgenodigd door de moeder en Gastenhof.
De rechtbank heeft derhalve terecht het recht op omgang van de vader met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontzegd voor een periode van één jaar. Hetgeen de vader verder nog in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Informatie- en consultatieverplichting
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:377b lid 1 BW kan de rechter op verzoek van een ouder een regeling vaststellen inhoudende dat de ouder die met het gezag is belast, gehouden is de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen.
Ingevolge artikel 1:377b lid 2 BW kan de rechter indien het belang van het kind zulks vereist bepalen dat het eerste lid van artikel 377b lid 1 BW buiten toepassing blijft.
3.11.2.
Ter zitting van het hof heeft de moeder zich bereid verklaard om de vader twee keer per jaar informatie toe te zenden met betrekking tot de gezondheid en andere gewichtige aangelegenheden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , onder overlegging van twee recente foto’s. Het hof zal derhalve het verzoek van de vader tot het vaststellen van een informatieverplichting in die zin toewijzen en deze verplichting inkleden op de wijze zoals door de moeder ter zitting van het hof is toegezegd. Het hof merkt daarbij op dat het slechts om een minimale informatieverplichting gaat en uitdrukkelijk geen consultatieverplichting betreft.
3.11.3.
Voor het geval de vader tevens mocht hebben bedoeld, aan de moeder een consultatieverplichting te doen opleggen, zal het hof dat verzoek afwijzen, nu het hof een consultatieverplichting onder de gegeven omstandigheden niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] acht. Het hof overweegt daartoe dat voor een consultatieverplichting vereist is dat partijen in staat zijn om in onderling overleg te treden teneinde beslissingen in het belang van de kinderen te kunnen nemen. Het hof acht met de raad partijen hiertoe niet in staat, nu de vader de problematiek van de kinderen en de daarvoor noodzakelijke hulpverlening en de door hem in te nemen positie daarbij miskent.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en aanvullen.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 september 2015;
bepaalt dat de moeder gehouden is de vader eens in de zes maanden, in de maanden januari en juli van ieder jaar, over de gezondheid en andere gewichtige aangelegenheden van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te informeren, onder overlegging van twee recente foto’s;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.