In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 1 mei 2015, waarin de naheffingsaanslag parkeerbelasting van belanghebbende werd vernietigd. De belanghebbende, die door overmacht niet in staat was om tijdig bij de parkeerautomaat terug te keren, had op 11 juni 2014 een naheffingsaanslag van € 60,60 ontvangen. De Rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, vanwege acute fysieke klachten gerelateerd aan haar zwangerschap, niet in staat was om tijdig opnieuw parkeerbelasting te voldoen. De Heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat er geen sprake was van overmacht en dat de belanghebbende bij de aanvankelijke voldoening van parkeerbelasting rekening had moeten houden met mogelijke klachten.
Tijdens de zitting op 28 juni 2016 heeft het Hof de verklaringen van de belanghebbende geloofwaardig bevonden. Het Hof oordeelde dat de fysieke problemen van de belanghebbende acuut en onvoorzienbaar waren, en dat zij niet verweten kon worden dat zij niet voor een langere periode parkeerbelasting had voldaan. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende door onvoorziene en niet beïnvloedbare omstandigheden niet in staat was tijdig opnieuw parkeerbelasting te voldoen, en dat er derhalve sprake was van overmacht. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.