ECLI:NL:GHSHE:2016:3659

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
200.166.220/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en kleinkind na overlijden van de vader

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een omgangsregeling tussen grootouders en hun kleinkind, [minderjarige], na het overlijden van de vader van het kind. De grootouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.T.P. Tielemans, hebben in hoger beroep verzocht om contact met hun kleinkind, terwijl de moeder, [verweerster], bijgestaan door mr. J.W. Weehuizen, zich verzet tegen deze omgang. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure.

In een eerdere beschikking van 12 november 2015 heeft het hof partijen verwezen naar het omgangshuis van De Combinatie om onder begeleiding contact op te bouwen. Echter, de moeder heeft zich niet aan deze beschikking gehouden, wat heeft geleid tot een impasse. Tijdens de zitting op 30 juni 2016 hebben zowel de grootouders als de moeder hun standpunten toegelicht. De grootouders gaven aan dat ze graag contact willen met [minderjarige], terwijl de moeder aangaf dat de situatie haar en het kind te veel belast.

Het hof heeft overwogen dat omgang tussen [minderjarige] en de grootouders momenteel in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. De weerstand van de moeder tegen omgang is zo groot dat zij niet in staat is om deze te ondersteunen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de grootouders om omgang is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 11 augustus 2016
Zaaknummer: F 200.166.220/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/282319 / FA RK 14-4272
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] en [appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal appel,
verweerders in incidenteel appel,
hierna te noemen: de grootvader respectievelijk de grootmoeder, tezamen de grootouders,
advocaat: mr. R.T.P. Tielemans,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 12 november 2015

Bij die beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang, partijen voor het tot stand brengen van contacten tussen de grootouders en [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] , verwezen naar het omgangshuis van De Combinatie te [vestigingsplaats] , waarbij de opbouw van de contacten zal geschieden onder regie van De Combinatie. Het hof heeft De Combinatie verzocht rapport en advies uit te brengen aan het hof conform hetgeen onder rechtsoverweging 3.9.2. van die beschikking is overwogen. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
In rechtsoverweging 3.9.2. van die beschikking overweegt het hof het volgende:
“Gelet op het bovenstaande zal het hof partijen verwijzen naar het omgangshuis van De Combinatie te [vestigingsplaats] teneinde onder begeleiding weer contact tot stand te laten komen tussen de grootouders en [minderjarige] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het contactherstel via het omgangshuis met voldoende waarborgen is omkleed, nu dit traject door professionals wordt begeleid, zodat het contact op een zeer zorgvuldige wijze tot stand zal komen en daarbij eventuele negatieve invloeden op de ontwikkeling van [minderjarige] , waarvoor de moeder vreest, tot een minimum zullen worden beperkt. Het hof acht het dan ook aangewezen dat De Combinatie de regie gaat voeren over hoe invulling gegeven gaat worden aan de opbouw van de contacten en dat partijen zich hieraan zullen conformeren. Daarbij is van belang dat zicht ontstaat op de wijze waarop de grootouders invulling geven aan het contact, hoe [minderjarige] hierop reageert en of het in het belang van [minderjarige] wenselijk is of, en zo ja, binnen welke termijn en met welke duur en frequentie er onbegeleide contacten zullen gaan plaatsvinden.
Het hof verzoekt het omgangshuis van De Combinatie te starten met een begeleide omgang en het hof – met inachtneming van in ieder geval voormelde punten – verslag uit te brengen over het verloop daarvan.”

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft – in aanvulling op de stukken die ten tijde van de beschikking van 12 november 2015 onderdeel uitmaakten van het dossier – kennisgenomen van de inhoud van de brief van De Combinatie van 28 april 2016.
6.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de grootouders, bijgestaan door mr. Tielemans;
-de moeder, bijgestaan door mr. Weehuizen;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

7.De verdere beoordeling

7.1.
Uit bovengenoemde brief van De Combinatie van 28 april 2016 blijkt dat er op 23 maart 2016 een kennismakingsgesprek is gevoerd met de grootmoeder. Het is noch rechtstreeks, noch via haar advocaat, gelukt om in contact te komen met de moeder. De begeleide omgang, zo maakt het hof uit de brief op, is daarom niet van start kunnen gaan.
7.2.
De grootouders hebben ter zitting van het hof op 30 juni 2016 -kort weergegeven- het volgende naar voren gebracht.
Zij weten niet wat er thans dient te gebeuren om omgang op gang te brengen. Het is heel pijnlijk dat de moeder niet is komen opdagen bij De Combinatie en moedwillig de beschikking van het hof negeert. Zij zouden graag zien dat de moeder alsnog het traject bij De Combinatie aangaat. De moeder kan dan horen hoe het in zijn werk gaat, hetgeen haar waarschijnlijk zal doen realiseren dat [minderjarige] helemaal geen ‘gevaar’ zal lopen. De grootouders hebben ook geen kwaad in de zin. Zij willen alleen heel graag contact met [minderjarige] , te meer nu hun zoon (de vader van [minderjarige] ) is overleden. Dat zij haar thans niet zien, achten zij ook niet in het belang van [minderjarige] . Zij ontvangen overigens wel informatie over [minderjarige] . De verplichting die in deze aan de moeder is opgelegd, wordt door haar nageleefd.
Nog steeds is niet duidelijk waar de angst van de moeder betrekking op heeft. Voor hetgeen is gebeurd in de afwikkeling van de nalatenschap van hun zoon (de vader van [minderjarige] ) hebben zij hun excuses aangeboden aan de moeder. Deze kwestie is overigens afgehandeld. Er lopen naast onderhavige zaak geen andere rechterlijke procedures meer.
De grootouders willen zeker met minder genoegen nemen dan hetgeen zij verzoeken in hoger beroep als dit maar betekent dat zij [minderjarige] dan weer te zien krijgen. Zij zouden ook het liefst zien dat er geen procedures nodig waren om tot een oplossing te komen.
7.3.
De moeder heeft ter zitting van het hof op 30 juni 2016 -kort weergegeven- het volgende naar voren gebracht. De situatie is niet veranderd, in die zin dat het hele gebeuren haar nog altijd zeer belast. Na het overlijden van de vader van [minderjarige] heeft de moeder een jaar niet kunnen werken. Zij kreeg haar leven net weer een beetje op de rit. De onderhavige procedure heeft hier evenwel meteen weer verandering in gebracht. De enkele procedure bij de rechtbank en het hof belast de moeder al zo, dat dit zijn weerslag heeft op de opvoeding van [minderjarige] . Aan het omgangshuis is bericht dat de moeder een traject daar niet aankan. Daarbij komt dat omgang tussen [minderjarige] en de grootouders zeer belastend zou zijn voor [minderjarige] , nu zij de grootouders al drie jaar niet heeft gezien.
De moeder verafschuwt de grootouders. Zij is ook bang voor hen. De moeder zal nooit kunnen vergeten wat zij in het verleden hebben gedaan. Zij heeft verwijten gekregen van de grootouders, als zou zij schuld hebben aan de dood van hun zoon, de vader van [minderjarige] . Daarvoor heeft de moeder na het overlijden van de vader van [minderjarige] hulp gezocht bij een maatschappelijk werkster. De moeder wilde er middels gesprekken achter komen wat zij wilde. Zij heeft daarom met deze maatschappelijk werkster ook over de grootouders gesproken. Wat de moeder betreft komt er nu een eind aan de procedure middels een eindbeschikking. Het is in het belang van de moeder en daarmee in het belang van [minderjarige] dat er rust komt. Dat het verleden en de procedure de moeder zeer belasten, neemt overigens niet weg dat zij in het dagelijks leven een sterke vrouw is. Zij functioneert prima en zorgt goed voor [minderjarige] . De moeder begrijpt dan ook niet dat wordt gesproken over een mogelijk onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel. Het is onterecht als haar functioneren als moeder ter discussie wordt gesteld. Dat de grootouders niet zouden willen vasthouden aan hun verzoek en eventueel genoegen zouden willen nemen met enkel een onderzoek naar de mogelijkheden van omgang tussen hen en [minderjarige] , maakt het standpunt van de moeder niet anders. De moeder realiseert zich dat de normale situatie is dat grootouders contact hebben met hun kleinkind. In het onderhavige geval vormt contact evenwel een te grote belasting voor de moeder en [minderjarige] .
7.4.
De raad heeft ter zitting van het hof op 30 juni 2016 -kort weergegeven- het volgende opgemerkt. Het is met het oog op haar identiteitsontwikkeling nog altijd in het belang van [minderjarige] te achten dat zij de grootouders leert kennen. [minderjarige] is echter nog jong en afhankelijk van de steun van de moeder in deze. De verwijzing naar De Combinatie achtte de raad een goede stap om omgang op gang te brengen. Daar zou in eerste instantie zijn ingezet op contact tussen partijen. Uiteraard wordt [minderjarige] – als er contact met de grootouders zou komen – niet ineens naar hen toe gebracht. Dit wordt heel zorgvuldig en stapsgewijs aangepakt.
De raad adviseert nog altijd dat partijen samen het gesprek aangaan, ook als in het verleden dingen zijn gebeurd die de moeder niet kan vergeten. De moeder zou dit in het belang van [minderjarige] achter zich moeten laten en vooruit moeten kijken. Een bekrachtiging van de bestreden beschikking lijkt wellicht rust te brengen in de situatie, maar dit is slechts schijn. Als [minderjarige] ouder wordt, gaat ze vragen stellen. De raad adviseert de moeder daarom te werken aan de angst die zij heeft voor de grootouders en aan de woede die zij jegens hen koestert. De raad merkt daarbij op dat de moeder het verzoek van de grootouders in die zin niet als bedreiging hoeft te zien dat de grootouders niet haar rol als opvoeder over zouden gaan nemen. Het gaat ‘enkel’ om omgang tussen [minderjarige] en de grootouders.
Hoe belastend het opleggen van omgang tussen [minderjarige] en de grootouders voor de moeder zou zijn, is voor de raad lastig te bepalen. Het is meer aan een psycholoog dit te bepalen. Een bijzondere curator die psycholoog is zou wellicht uitkomst kunnen bieden.
Thans is niet duidelijk hoe de moeder [minderjarige] kan ondersteunen.
7.5.
Het hof overweegt als volgt.
7.6.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
7.7.
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat omgang tussen [minderjarige] en de grootouders thans in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De weerstand aan de zijde van de moeder tegen omgang tussen [minderjarige] en de grootouders is zo groot dat de moeder thans niet in staat is, omgang tussen [minderjarige] en de grootouders, in welke vorm dan ook, te ondersteunen, terwijl dit laatste, gelet op de leeftijd van [minderjarige] , voor die omgang wel een vereiste zou zijn. Een hernieuwde verwijzing naar De Combinatie acht het hof niet zinvol, nu gelet op de houding van de moeder ter zitting geenszins valt te verwachten dat de moeder hieraan (zonder hiertoe gedwongen te worden) haar medewerking zal verlenen. Het hof heeft kunnen vaststellen dat ook de grootouders een aandeel hebben (gehad) in het ontstaan van de situatie zo als die nu tussen de grootouders en de moeder is. Het is voor de moeder kennelijk op dit moment nog niet mogelijk het verleden een zodanige plek te geven dat zij kan inzien dat haar dochter de grootouders anders kan zien dan zij zelf. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] om de moeder te dwingen haar houding bij te stellen.
7.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te weten voor zover het de omgang tussen [minderjarige] en de grootouders betreft. Het verzoek van de moeder de grootouders niet ontvankelijk te verklaren in hun verzoek zal het hof afwijzen, nu in de beschikking van 12 november 2015 onder rechtsoverweging 3.8.1 is overwogen dat tussen de grootouders en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking.
7.9.
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke regel in zaken van familierechtelijke aard als de onderhavige, die inhoudt dat de proceskosten worden gecompenseerd.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders door de grootouders verzochte;
wijst af het verzoek van de moeder de grootouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2016.