ECLI:NL:GHSHE:2016:3698

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
200.192.887_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over executie van hypotheken en vorderingen van Rabobank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant 1] en [appellante 2] tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. en Rabohypotheekbank N.V. De zaak betreft de executie van hypotheken op de woning van de appellanten en een perceel grond, die door Rabobank zijn aangekondigd. De appellanten hebben in eerste aanleg gevorderd dat de executie zou worden geschorst en dat Rabobank zou worden verboden om de onderhandse verkoop van de woning voort te zetten. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen, met de overweging dat Rabobank een executiebevoegdheid toekomt en geen misbruik van recht maakt door deze uit te oefenen. In hoger beroep hebben de appellanten negen grieven ingediend en gevorderd dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de executie zal schorsen. Rabobank heeft echter aangevoerd dat de executoriale verkoop en levering van de woning en het perceel inmiddels heeft plaatsgevonden, waardoor de appellanten geen belang meer hebben bij hun vorderingen. Het hof heeft de zaak aangehouden voor aktewisseling en verdere beoordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.192.887/01
arrest van 16 augustus 2016
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. L.J.H. Stein te Herten,
tegen

1.Coöperatieve Rabobank U.A.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
Rabohypotheekbank N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als Rabobank,
advocaat: mr. F.J. Laagland te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 juni 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 mei 2016, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in kort geding gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, verweerders in reconventie en Rabobank als gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/218353/KG ZA 16-212)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) In ieder geval tot 7 juni 2016 had [appellanten] in eigendom de woning met garage, ondergrond, erf en tuin gelegen aan de [adres 1] , [postcode 1] [plaats ] , kadastraal bekend gemeente Gennep sectie [sectieletter 1] nummer [sectienummer 1] (hierna:
de woning). [appellanten] bewoonde deze woning tezamen met andere gezinsleden.
b) Op 29 mei 2007 heeft [appellanten] Drycon B.V. opgericht en is daar ook bestuurder van geworden. In datzelfde jaar heeft [appellanten] in privé het perceel gelegen op het bedrijventerrein ‘De Grens’ te [vestigingsplaats] , kadastraal bekend gemeente Gennep sectie [sectieletter 2] nummer [sectienummer 2] (hierna:
perceel [sectienummer 2]) in eigendom verworven.
c) De eigendom van het bedrijfspand met ondergrond, gelegen aan [adres 2] , [postcode 2] [vestigingsplaats] , kadastraal bekend gemeente Gennep sectie [sectieletter 2] nummer [sectienummer 3] en sectie H nummer [sectienummer 4] (hierna:
het bedrijfspanden/of
percelen [sectienummer 3] en [sectienummer 4]) berust bij Drycon B.V.
d) Drycon B.V. is op 4 juni 2013 gefailleerd.
e) Rabobank - althans de rechtsvoorgangers van Rabobank - heeft vanaf 1999 diverse privé- en bedrijfsfinancieringen aan [appellanten] en Drycon B.V. verstrekt. Een schematisch overzicht van deze financieringen is hieronder weergegeven:
Nr. Datum Lening-/kredietnummer(s) Oorspronkelijke hoofdsom
1. 29-05-1999 [kredietnummer 1] € 113.445,05 / ƒ 250.000,00
2. 29-05-1999 [kredietnummer 2] € 181.512,09 / ƒ 400.000,00
3. 15-02-2002 [kredietnummer 3] € 25.000,00
4. 28-12-2007 [kredietnummer 4] € 145.000,00
5. 26-02-2009 [kredietnummer 5] € 490.000,00
[kredietnummer 6] € 630.000,00
[kredietnummer 7] € 80.000,00
f) De financieringsovereenkomst die betrekking heeft op de financiering zoals hiervoor vermeld onder nummer 5. is door Rabobank, [appellant 1] en [appellante 2] ondertekend. De twee laatstgenoemden hebben de overeenkomst zowel in hun hoedanigheid van vertegenwoordigers van Drycon B.V. als in persoon getekend.
Het hof verwijst voor de tekst van deze financieringsovereenkomst naar rov 2.5. van het beroepen vonnis.
g) In de op zowel de verstrekte privéfinancieringen als de verstrekte bedrijfsfinancieringen (de nummers 1 tot en met 5 hierboven) van toepassing zijnde ‘Algemene Bankvoorwaarden’ is ten aanzien van de opzegging van de kredietrelatie bepaald:
“(…) 27 Onmiddellijke opeisbaarheid
Als de cliënt in verzuim is met de nakoming van enige verplichting jegens de bank, mag de bank haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar maken, tenzij dit gelet op de geringe betekenis van het verzuim niet gerechtvaardigd is. Een dergelijke opzegging geschiedt schriftelijk met vermelding van de reden. (…).
35 Opzegging van de relatie
Zowel de cliënt als de bank kan de relatie tussen hen schriftelijk geheel of gedeeltelijk
opzeggen. Als de bank de relatie opzegt, deelt zij desgevraagd de reden van de opzegging aan de cliënt mee. Na opzegging van de relatie worden de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. (…).”
h) In de op de onder nummers 1. t/m 3. vermelde financieringen van toepassing zijnde ‘Algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobankorganisatie 1998’ (en 2001) is, voor zover van belang, bepaald:
“ (…) 12 Onmiddellijke opeisbaarheid
In elk van de hierna vermelde gevallen kan de bank het door u verschuldigde onmiddellijk
opeisen. Daarbij is geen opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit nodig. Deze gevallen zijn:
a. u of de zekerheidsgever handelt in strijd met of schiet tekort in de nakoming van:
een bepaling van de akte of een akte waarbij zekerheid is gesteld voor uw verplichtingen tegenover de bank;
een bepaling in algemene voorwaarden die van toepassing zijn; (…)”
i. i) In de op de onder nummers 4. en 5. vermelde financieringen van toepassing zijnde ‘Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobank 2006’ (en 2008) is, voor zover relevant, bepaald:
“(…) 16 Onmiddellijke opeisbaarheid
1. De geldlening is onmiddellijk opeisbaar zonder dat de bank daarvan een voorafgaande
mededeling aan de debiteur behoeft te doen wanneer zich ten aanzien van de debiteur en/of zekerheidgever en/of groep (klantgroep) één van de hierna vermelde omstandigheden voordoet:
- faillietverklaring (aanvraag van faillissement of faillietverklaring) (…)
2. De bank is gerechtigd om met schriftelijke mededeling daarvan aan de debiteur de
geldlening met onmiddellijke ingang op te eisen in de volgende gevallen (…):
a. wanneer de debiteur en/of de zekerheidgever en/of klantgroep (groep) naar het oordeel van de bank nalatig is in de (tijdige en/of behoorlijke) nakoming van of in strijd handelt met:
- een bepaling in de akte of een zekerheidsakte, daaronder begrepen de (algemene) voorwaarden die in die akte(n) van toepassing is/zijn verklaard;
- enige andere verplichting tegenover de bank; (…)
3. Wanneer de geldlening opeisbaar is c.q. wordt opgeëist, is het door de debiteur aan de
bank verschuldigde uit hoofde van of samenhangende met de geldlening terstond geheel opeisbaar, zonder dat enige voorafgaande ingebrekestelling of rechterlijke tussenkost is vereist. (…).”
j) Tot zekerheid voor al hetgeen Rabobank blijkens haar administratie van [appellanten] te vorderen heeft of mocht hebben “uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook”, heeft Rabobank bij notariële akten van 28 mei 1999 en 27 februari 2009, onder andere, een recht van eerste hypotheek (€ 317.646,15/ƒ 700.000,-, excl. renten en kosten) en een recht van tweede hypotheek (€ 30.000,-, excl. renten en kosten) op de woning verkregen.
k) Bij notariële akte van 28 december 2007 heeft Rabobank voor het voornoemde tevens een recht van hypotheek (€ 650.000,-, excl. renten en kosten) op (thans) perceel [sectienummer 2] verkregen.
l) Tot zekerheid voor al hetgeen zij blijkens haar administratie van Drycon B.V. te vorderen heeft of mocht hebben (tegenwoordig en toekomstig), heeft Rabobank bij notariële akte van 4 maart 2009, onder andere, een recht van hypotheek (€ 1.500.000,-, excl. renten en kosten) op perceel [sectienummer 3] verkregen.
m) Nadat [appellanten] na het faillissement van Drycon B.V. op 4 juni 2013 niet meer onverkort aan zijn financiële verplichtingen voortvloeiende uit de onder nummer 4. vermelde financiering voldeed en de door Rabobank verstuurde e-mails en brieven van 31 oktober en december 2013 en 14 februari 2014 vruchteloos bleken, heeft Rabobank bij brief van 28 februari 2014 het navolgende aan [appellanten] bericht:
“(…) Onze bank verstrekte aan u een financiering die als volgt kan worden gespecificeerd: (…)
Daarnaast bent u beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de verstrekte financieringen door de Rabobank aan de gefailleerde onderneming Drycon BV. Op dit moment bedraagt de vordering van de Rabobank op Drycon BV € 1.041.536,76. Ten aanzien van de afwikkeling hiervan resteert op dit moment nog de verkoop van het bedrijfspand aan [adres 2] te [vestigingsplaats] . Reeds nu is duidelijk dat er na verkoop van dat pand een vordering van minimaal ca € 500.000,- zal resteren op failliet Drycon BV, waarvoor u mede hoofdelijk aansprakelijk bent. (…)
Al geruime tijd komt u uw financiële verplichtingen jegens onze bank niet na. Uw lening [kredietnummer 4] vertoont per vandaag een achterstand van € 2.868,79 aan rente en € 2.500,- aan aflossing. Met onze brief van 14 februari 2014 bent u met nadruk gewezen op de gevolgen als u niet voor betaling van de achterstanden zou zorgen. De achterstanden zijn niet voldaan, zodat onze bank nu tot opzegging van de verstrekte financiering overgaat.
Op grond van het bovenstaande zeggen wij dan ook de verstrekte financiering op met een opzegtermijn van zes maanden en sommeren wij u om uiterlijk op 28 augustus 2014 aan onze bank te voldoen al hetgeen wij op dat moment van u te vorderen zullen hebben. (…)
Mocht u aan deze sommatie geen of geen tijdig gevolg geven, dan zal zo nodig tot uitwinning van de zekerheden worden overgegaan. Dit zal met name betekenen dat onder andere overgegaan wordt tot de gedwongen verkoop van de woning aan de [adres 1] te [plaats ] en de bouwgrond nabij [adres 2] te [vestigingsplaats] . Wij overleggen echter graag met u over de mogelijkheden om gedwongen uitwinning te voorkomen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een herfinanciering door een andere bank, of aan afspraken over onderhandse verkoop van de gestelde zekerheden. Wij verzoeken u binnen 14 dagen na vandaag contact met ons op te nemen voor het maken van een afspraak. Lukt het niet om afspraken te maken, of worden deze afspraken niet nagekomen, dan zal alsnog tot uitwinning van de zekerheden worden overgegaan. (…).”
n) Bij e-mail van 31 maart 2014 heeft de toenmalige juridisch adviseur van [appellanten] aan Rabobank bericht, dat zijn cliënten ‘druk doende’ zijn perceel [sectienummer 2] te verkopen en dat er voor Rabobank geen noodzaak bestaat om tot uitwinning van de zekerheden met betrekking tot de woning over te gaan. De juridisch adviseur heeft hiertoe in essentie gesteld dat:
- er geen achterstand bestaat met betrekking tot de betalingsverplichtingen die zien op de woning;
- vanwege voortgezette activiteiten in de vorm van een eenmanszaak te voorzien is dat [appellanten] aan hun financiële verplichtingen met betrekking tot de woning kunnen blijven voldoen;
- er geen sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de gehele (her)financiering van 26 februari 2009 nu bij het aangaan hiervan door de accountmanager van Rabobank aangegeven is dat [appellanten] in privé slechts aansprakelijk zouden zijn voor een bedrag van € 30.000,-;
- Rabobank nog over kan gaan tot uitwinning van het borgstellingskrediet (BMKB) dat door het Ministerie van Economische Zaken is afgegeven.
o) In reactie op voormelde e-mail heeft Rabobank bij e-mail van 14 april 2014 aan voormelde juridisch adviseur bericht:
“(…) Ten aanzien van de privé aansprakelijkheid van dhr. en mevr. [appellanten] inzake de zakelijke financieringen van Drycon refereert u aan (…), waarbij afgesproken zou zijn dat dit beperkt blijft tot € 30.000,-. Een dergelijke afspraak is zeer onwaarschijnlijk. Immers, per die dag is er een offerte gemaakt, waarbij dhr. en mevr. [appellanten] als medekredietnemer / debiteur naast Drycon BV zijn opgenomen ten aanzien van de aan Drycon verstrekte financieringen. (…). Het is daarbij niet noodzakelijk dat het bedrag van aanvullende hypothecaire inschrijving gelijk is aan het bedrag waarvoor men zich als mededebiteur meeverbindt. kortom, men is privé volledig aansprakelijk voor de tekorten van Drycon BV.
Ten aanzien van het borgstellingskrediet kan ik melden dat wij deze borgstelling hebben aangesproken. Echter, de borgstelling wordt enkel uitgekeerd voor het bedrag waarop de bank tekort heeft na volledige uitwinning van de zekerheden / aansprakelijke partijen (dus ook privé). Vanuit dien hoofde dienen de privé zekerheden ten gelde te worden gemaakt. Dit betekent (gedwongen) verkoop van de privéwoning , dan wel dient men een andere financier te zoeken waarbij de waarde van de woning bij de bank wordt afgelost. Tevens zullen er dan afspraken gemaakt dienen te worden ten aanzien van de dan nog openstaande schulden. Daarnaast dient de bank regres te voeren ten aanzien van de uitgekeerde borgstelling, hetgeen betekent dat zij de heer en mevr [appellanten] in privé daarop dienen aan te spreken als mededebiteur.
Ook is men in privé in gebreke ten aanzien van de rentebetalingen op [kredietnummer 4] , hetgeen temeer een opzeggingsgrond vormt. Men is daar diverse malen op aangesproken, waarop geen betaling volgde. (…) Dit temeer nu u schetst dat dhr. [appellanten] voldoende inkomsten genereert uit hoofde van zijn voortgezette activiteiten als eenmanszaak.
Ten aanzien van de te verkopen grond merkt de bank op dat de grond niet zonder toestemming van de bank in haar hoedanigheid als hypotheekhouder verkocht mag worden. (…).”
p) Nadat nader overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, heeft Rabobank de executieveiling van de woning ex artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bij exploot van 22 januari 2016 aan [appellanten] aangezegd tegen 15 maart 2016. Daarnaast heeft zij de executoriale verkoop van perceel [sectienummer 2] aangekondigd.
q) Op 4 maart 2016 heeft Rabobank een verzoekschrift ingediend, dat strekt tot het verkrijgen van toestemming om over te mogen gaan tot onderhandse executie(verkoop) van de woning, zoals bedoeld in artikel 3:268 lid 2 BW.
r) Op 18 maart 2016 is tussen mr. J. Hellendoorn q.q. (curator in het faillissement van Drycon B.V.) en derden een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de percelen [sectienummer 3] , [sectienummer 4] en [sectienummer 2] , waarbij als koopsom € 480.000,- (€ 380.000 voor de percelen [sectienummer 3] en [sectienummer 4] en € 100.000,- voor perceel [sectienummer 2] ) overeengekomen is.
s) In het in opdracht van Rabobank door makelaar/taxateur [makelaar/taxateur] (h.o.d.n. ‘OPMAAT’) opgemaakte taxatierapport van 13 augustus 2015 is ten aanzien van de waarde van de percelen [sectienummer 3] , [sectienummer 4] en [sectienummer 2] het navolgende neergelegd:
“(…) 1.8 GETAXEERDE WAARDEN
Met inachtneming van de in dit rapport opgenomen uitgangspunten, (…) wordt aan het hiervoor genoemde object[hof: percelen [sectienummer 3] en [sectienummer 4] ]
de navolgende waarde toegekend:
Marktwaarde leeg van het bebouwde object:
€ 450.000,--(…)
Opinie over de te verwachten opbrengst bij executoriale verkoop, voorheen in de markt bekend als executiewaarde:
€ 275.000,--(…)
Marktwaarde onbebouwde perceel in eigendom bij de privé personen De heer [appellant 1] en zijn echtgenote Mevr. [appellante 2][hof: perceel [sectienummer 2] ]
:
€ 120.000,--(…)
Opinie over de te verwachten opbrengst bij executoriale verkoop, voorheen in de markt bekend als executiewaarde:
€ 80.000,--(…).”
t) Bij beschikking van 27 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de verkoop van perceel [sectienummer 2] onderhands kan geschieden overeenkomstig de bij die beschikking goedgekeurde koopovereenkomst. Genoemde koopovereenkomst voorzag in de verkoop van perceel [sectienummer 2] aan [Beheer] Beheer B.V. voor de prijs van € 91.867,84.
u) Bij beschikking van 27 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de verkoop van de woning onderhands kan geschieden overeenkomstig de bij die beschikking goedgekeurde koopovereenkomst. Genoemde koopovereenkomst voorzag in de verkoop van de woning aan [koper] voor de prijs van € 201.401,00.
3.2.1.
[appellanten] heeft Rabobank in rechte betrokken en (in conventie) gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
a. de executie zal schorsen en Rabobank zal bevelen de executie van de leningen 1. tot en met 4. te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder Rabobank zal verbieden de onderhandse verkoop van de woning voort te zetten, zulks op straffe van een door Rabobank te verbeuren dwangsom van € 1.000.000,-;
b. Rabobank zal verbieden tot openbare executoriale verkoop van perceel [sectienummer 2] over te gaan, zulks op straffe van een door Rabobank te verbeuren dwangsom van € 1.000.000,-;
Subsidiair
a. Rabobank zal bevelen de executie van de leningen 1. tot en met 4. op te schorten en Rabobank zal verbieden tot executoriale verkoop van de woning over te gaan alvorens door de burgerlijke rechter bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is geoordeeld over de verschuldigdheid van de door Rabobank gepretendeerde vorderingen, zulks op straffe van een door Rabobank te verbeuren dwangsom van € 1.000.000,-;
b. Rabobank zal verbieden tot openbare executoriale verkoop van perceel [sectienummer 2] over te gaan alvorens door de burgerlijke rechter bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is geoordeeld over de verschuldigdheid van de door Rabobank gepretendeerde vorderingen, zulks op straffe van een door Rabobank te verbeuren dwangsom van € 1.000.000,-;
alles met veroordeling van Rabobank in de kosten van de procedure.
3.2.2.
In reconventie heeft Rabobank gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,:
Primair
a. [appellanten] zal gebieden medewerking te verlenen aan de onderhandse verkoop en levering van perceel [sectienummer 2] , door binnen vijf dagen na het wijzen van dit vonnis tot ondertekening van de als productie 24 overgelegde koopovereenkomst over te gaan, zulks op straffe van een door [appellanten] (hoofdelijk) te verbeuren dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat aan die veroordeling geen gevolg wordt gegeven;
Subsidiair
zal bepalen dat dit vonnis in de plaats komt van de voor vorenbedoelde verkoop en levering benodigde toestemming van [appellanten]
3.2.3.
Bij het thans beroepen vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie afgewezen omdat, kort gezegd, hij van oordeel was dat aan Rabobank een executiebevoegdheid toekomt ten aanzien van de woning en perceel [sectienummer 2] en zij geen misbruik van recht maakt door deze bevoegdheid uit te oefenen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in conventie.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in reconventie eveneens afgewezen omdat, kort gezegd, het [appellanten] vrijstaat om zijn medewerking aan de onderhandse verkoop en levering van het perceel te onthouden en hij geen misbruik van recht maakt door zijn medewerking te onthouden, en hij heeft Rabobank in de proceskosten in reconventie veroordeeld.
3.3.
Rabobank heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar vorderingen in reconventie.
3.4.
[appellanten] heeft tegen de afwijzingen van zijn vorderingen in conventie negen grieven gericht en gevorderd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de voorzieningenrechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
primair
de executie zal schorsen en Rabobank zal bevelen de executie van de leningen 1 tot en met 4 te staken en gestaakt te houden en Rabobank zal verbieden de onderhandse executoriale verkoop van de woning voort te zetten, op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,-; en Rabobank te verbieden de openbare executoriale verkoop van perceel [sectienummer 2] [voort te zetten], op straffe van een dwangsom van € 1.000.000,-;
subsidiair
Rabobank te bevelen de executie van de leningen 1 tot en met 4 op te schorten en de executoriale verkoop van de woning en van perceel [sectienummer 2] te verbieden alvorens door de burgerlijke rechter bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is geoordeeld over de verschuldigdheid van de door Rabobank gepretendeerde vorderingen, zulks op straffe van een door Rabobank te verbeuren dwangsom van € 1.000.000,-;
alles met veroordeling van Rabobank in de proceskosten als vermeld in de appeldagvaarding.
3.5.1.
In hoger beroep heeft [appellanten] Rabobank gedagvaard tegen 14 juni 2016. Bij memorie van antwoord heeft Rabobank allereerst aangevoerd dat [appellanten] in zijn vorderingen niet ontvankelijk is c.q. zijn vorderingen moeten worden afgewezen (i) omdat hij ten onrechte vordert dat de executie van
leningenwordt gestaakt, terwijl sprake was van executie van hypotheekrechten en (ii) omdat de woning en perceel [sectienummer 2] op 7 juni 2016 aan de koper zijn geleverd, hetgeen [appellanten] bekend was voordat de appeldagvaarding werd aangebracht.
3.5.2.
Ad (i). Het hof zal de vorderingen aldus lezen, gelijk ook de voorzieningenrechter heeft gedaan, dat [appellanten] vordert dat Rabobank wordt bevolen de onderhandse of openbare executoriale verkoop van de woning en van perceel [sectienummer 2] , tot het verhaal van haar vorderingen 1 tot en met 4 op [appellanten] , te staken c.q. op te schorten.
3.5.3.
Ad (ii). Rabobank heeft gesteld dat de executoriale verkoop en levering van de woning en van perceel [sectienummer 2] inmiddels heeft plaatsgevonden en dat zij haar hypotheekrechten daarop heeft laten royeren na ontvangst van de verkoopopbrengsten. Rabobank beschikt dus niet meer over hypotheekrechten, is niet in staat om uit hoofde daarvan tot executiemaatregelen over te gaan en kan dus ook niet meer worden bevolen om
niettot die executie over te gaan. [appellanten] heeft geen voldoende belang meer bij de procedure en bij het door hem gevorderde, aldus Rabobank. Rabobank heeft overgelegd de nota’s van afrekening van de notaris d.d. 31 mei 2016 (woning) en 1 juni 2016 (perceel [sectienummer 2] ), haar mededeling aan de notaris dat zij bereid is tot het verlenen van algeheel royement d.d. 13 juni 2016 en de bijbehorende door haar ondertekende volmacht tot afstanddoening hypotheekrecht (prod. 30 mva).
3.5.4.
[appellanten] heeft hierop nog niet gereageerd. Het hof zal [appellanten] de gelegenheid bieden zijn standpunt hierover naar voren te brengen en zich uit te laten over zijn actuele belang bij zijn ingestelde vorderingen en de beoordeling daarvan in kort geding. Hij zal zich tevens mogen uitlaten over de (niet-appellabele) beschikkingen van de voorzieningenrechter van 27 mei 2016, krachtens welke de onderhandse verkoop heeft plaatsgevonden, en de gevolgen daarvan voor de proceskostenbeslissing in hoger beroep, nu het hof ex nunc heeft te oordelen. Rabobank zal hierop mogen reageren.
De komende aktewisseling is voor geen ander doel bestemd en het hof zal eventuele uitlatingen over andere kwesties buiten beschouwing laten.
3.5.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 30 augustus 2016 voor akte aan de zijde van [appellanten] , als bedoeld in rov 3.5.4., waarna Rabobank hierop bij akte zal mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, H.A.G. Fikkers en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 augustus 2016.
griffier rolraadsheer