ECLI:NL:GHSHE:2016:40

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
HD 200.156.580_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige daad en eigendomsrecht met betrekking tot gestolen auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Limburg. [Appellant] stelt dat [geïntimeerde] zijn auto, een Alfa Romeo 147, heeft gestolen op 1 maart 2011, en vordert schadevergoeding van € 6.900,-. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn eigendomsrecht en de gestelde schade. In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het vonnis gevorderd en opnieuw schadevergoeding gevraagd, waarbij hij stelt dat hij eigenaar is van de auto en dat [geïntimeerde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd.

Het hof heeft de preliminaire verweren van [geïntimeerde] behandeld, die stelde dat de dagvaarding obscuur was en dat [appellant] niet aan zijn stelplicht had voldaan. Het hof oordeelt dat de dagvaarding voldoende duidelijk was en dat [appellant] zijn vordering toereikend heeft onderbouwd. Het hof laat [appellant] toe om bewijs te leveren dat [geïntimeerde] de auto heeft gestolen of verduisterd. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verhinderdata. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.156.580/01
arrest van 12 januari 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 september 2014, hersteld bij exploten van 17 september 2014 en (naar aanleiding van de rolbeslissing van 14 oktober 2014) van 23 oktober 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 4 juni 2014, door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 26108 cv expl 13-10990)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep en de herstelexploten;
  • het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
  • de memorie van grieven, tevens wijziging van eis, houdende vier grieven en met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
Bij inleidende dagvaarding d.d. 3 december 2013 heeft [appellant] [geïntimeerde] gedagvaard en gesteld:
- [appellant] is/was eigenaar van een auto type Alfa Romeo 147; 5 DRS 1.6 88 KW, kleur zwart met het kenteken [kenteken] .
- [geïntimeerde] heeft de auto van [appellant] gestolen op 1 maart 2011, hetgeen een onrechtmatige daad is.
- [geïntimeerde] is verplicht de schade te vergoeden, welke schade wordt begroot op € 6.900,-, zijnde het bedrag dat [appellant] voor de auto heeft betaald.
3.1.2.
[appellant] vordert (in het petitum), naast een proceskostenveroordeling:
. gedaagde te veroordelen tegen kwijting aan eiser te betalen:
. bovengenoemd bedrag van € 6.900,-, verhoogd met de wettelijke rente, sedert 1 maart 2010 danwel de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.1.2.
Na door [geïntimeerde] gevoerd verweer heeft de kantonrechter de vordering afgewezen, kort gezegd omdat de door [appellant] gestelde (inbreuk op het) eigendomsrecht niet is komen vast te staan en het gestelde schadebedrag geenszins is aangetoond.
3.1.3.
In hoger beroep vordert [appellant] , naast de vernietiging van het vonnis en naast een proceskostenveroordeling:
1. Te verklaren voor recht dat geïntimeerde een onrechtmatige daad jegens
appellant heeft gepleegd.
2. Geïntimeerde te veroordelen tot vergoeding van de schade die appellant
daardoor heeft geleden, in ieder geval bedragende € 6.900,00, dan wel een ander
in goede justitie te bepalen bedrag, eventueel nader op te maken bij staat
verhoogd met de wettelijke rente, sedert 1 maart 2011, danwel de dag der
dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
De eiswijzing
3.2.1.
Ingevolge artikel 130 lid 3 Rv is, indien – zoals hier – een partij niet in geding is verschenen, een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. Een eisvermindering is wel toelaatbaar zonder dat deze bij exploot wordt aangezegd.
3.2.2.
Het is niet gebleken dat de eiswijzing bij exploot aan [geïntimeerde] kenbaar is gemaakt, zodat met die wijziging, voor zover het betreft een vermeerdering van eis of wijziging van de grondslag geen rekening kan worden gehouden.
3.2.3.
Het hof ziet geen aanleiding om [appellant] in de gelegenheid te stellen de eiswijziging alsnog te laten betekenen. Bij de gevorderde verklaring voor recht heeft hij, naast een veroordeling tot betaling van de schade onvoldoende zelfstandig belang.
Het lijkt erop dat [appellant] het gestelde schadebedrag van € 6.900,- (in eerste aanleg noemde hij een bedrag van € 4.250,-, maar de kantonrechter noemt € 6.900,-) in hoger beroep wil verhogen, maar nu hij geen toelichting geeft op de verhoging, noch die onderbouwt, is de verhoging niet toewijsbaar. Dat hij andere schade heeft geleden dan (de waarde van de) auto blijkt niet uit de gedingstukken.
De verwijzing naar de schadestaatprocedure kan ook ambtshalve plaatsvinden, maar, zoals hierna zal blijken, bestaat daar geen grond voor.
De ingangsdatum voor de wettelijke rente betreft een verlaging van de eis. Die wijziging is mogelijk zonder dat zij bij exploot ter kennis van de wederpartij wordt gebracht.
3.2.4.
[appellant] stelt verder dat in ieder geval vast staat dat hij bezitter was van de auto. Het gaat hier om een wijziging van de grondslag van de vordering die in gevolge artikel 130 lid 3 Rv niet toelaatbaar is, nu hij in eerste aanleg alleen een beroep op een eigendomsrecht deed. Deze stelling (bezitter/ niet eigenaar) is bovendien niet onderbouwd. Evenmin onderbouwt [appellant] waarom hij als bezitter/niet-eigenaar, en niet de eigenaar degene is die aanspraak kan maken op schadevergoeding. Het hof passeert deze wijziging van grondslag.
3.3.
De preliminaire verweren
3.3.1.
Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep zal het hof eerst het preliminaire verweren van [geïntimeerde] , zoals uiteengezet in de conclusie van antwoord, behandelen.
3.3.2.
[geïntimeerde] stelt zich primair (onder punt 2 cva) op het standpunt dat de inleidende dagvaarding een obscuur libel betreft zodat het nietig is. Hij voert daartoe aan dat het hem niet duidelijk is wat [appellant] nu precies wil en waarop dat gebaseerd is.
3.3.3.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de inleidende dagvaarding voldoende concreet en begrijpelijk aangeeft wat [appellant] vordert en op welke grond. Zij is mitsdien niet nietig. Hetgeen [geïntimeerde] aanvoert, behelzen in wezen verweren. Uit die verweren valt af te leiden dat [geïntimeerde] , anders dan hij doet voorkomen, goed begrijpt wat van hem gevorderd wordt en op welke grond. Hij is mitsdien niet in zijn verdediging geschaad.
3.3.4.
Subsidiair (onder punt 3 cva, en mogelijk ook punt 4) stelt [geïntimeerde] , zo begrijpt het hof hem, dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, en mogelijk ook de substantiërings- en bewijsaandraagplicht (onder meer doordat één getuige twee keer wordt genoemd) heeft geschonden. Hetgeen hij ter onderbouwing van dit verweer naar voren brengt, behelst eveneens in hoofdzaak verweren van processuele aard. Maar dat wat daar ook van zij, [geïntimeerde] , zo blijkt daaruit, begrijpt zeer goed wat van hem gevorderd wordt en is in zijn verdediging geenszins geschaad. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] in de inleidende dagvaarding, zoals aangevuld ter comparitie in eerste aanleg van 7 april 2014 en in hoger beroep, toereikend zijn vordering onderbouwd en aan zijn stelplicht voldaan om aan in inhoudelijke behandeling toe te komen.
Van de bedoelde schending is geen sprake.
3.3.5.
In de punten 3.7 e.v. van de conclusie van antwoord voert [geïntimeerde] aan dat [appellant] niet tijdig een vordering tot revindicatie jegens het bedrijf dat de auto, na de gestelde diefstal aan een derde had geleverd, heeft ingesteld. Ook dit betreft een verweer dat niet de geldigheid van de dagvaarding of de ontvankelijkheid van [appellant] raakt. Indien [appellant] niet tijdig heeft gerevindiceerd, of een andere actie heeft ondernomen, wordt [geïntimeerde] , als waar is wat [appellant] stelt, niet bevrijd uit zijn schadevergoedingsplicht. [geïntimeerde] noemt wel het woord verjaringstermijn, maar op welke termijn hij doelt, wordt niet uiteengezet, zodat het hof daaraan voorbij gaat. De verjaringstermijn voor een onrechtmatige daad beloopt 5 jaren en die waren ten tijde van de inleidende dagvaarding nog niet versteken.
3.3.6.
Ook het ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg gevoerde verweer dat de nagezonden stukken al aan de inleidende dagvaarding gehecht hadden dienen te worden, faalt. In de loop van een geding mogen nieuwe bewijsstukken worden overgelegd. Maar zelfs als dit anders is, dan nog mogen de stukken bij memorie van grieven worden overgelegd. De stukken kunnen in de beoordeling door het hof worden betrokken. Dit levert geen schending van het procesrecht op.
3.3.7.
Tot nietigheid van de inleidende dagvaarding, niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de vordering leiden de preliminaire verweren niet.
3.4.
Grief 1
3.4.1.
Deze grief keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter (in rov. 3.2.1) inhoudende dat [appellant] , naar aanleiding van het verweer van [geïntimeerde] , geen bewijs van eigendom heeft aangedragen.
3.4.2.
Op pagina 2 van de memorie van grieven stelt [appellant] dat [geïntimeerde] stelt dat de auto hem door [appellant] is geschonken. Van schenking is volgens [appellant] geen sprake, maar uit het feit dat [geïntimeerde] rept over schenking, blijkt volgens [appellant] dat [geïntimeerde] wel degelijk wist dat hij, [appellant] , de eigenaar van de auto was. [appellant] beroept zich op het volgende.
3.4.3.
In de verklaring die [geïntimeerde] tegenover Dekra (naar het hof begrijpt: het door de verzekeraar van [appellant] ingeschakelde onderzoeksbureau) op 11 mei 2011 heeft afgelegd, staat te lezen:
(…) Er ontstond opnieuw contact met [appellant] . Wij bezochten elkaar over en weer bij hem en mij thuis. Dit in eerste instantie voor erotische massages. [appellant] wilde op enig moment meer en er ontstond ook een intieme relatie Dit telkens [hof: tegen] een geldelijke vergoeding. [appellant] is in het begin 4 à 5 keer hier geweest voor € 35,00 per uur. Later kreeg ik van hem sms’jes; ook ’s‑nachts met het verzoek of ik wat bij hem wilde komen drinken. In eerste instantie ben ik daar niet op in gegaan, maar later wel.
Op enig moment kon [appellant] mij niet meer betalen, maar wilde nog wel gebruik maken van mijn diensten. Onze relatie was hoewel intiem, uitsluitend zakelijk. Ik bleef ook wel ooit nachten bij hem in de woning.
Ik weet dat [appellant] ook een uitkering heeft. Hierdoor kon hij mij niet meer betalen. [appellant] stelde mij toen voor om voor de duur van drie weken met hem op te trekken. Dit ook voor het bezoek aan derde, zoals etentjes en uitgaan. Ook een keer familiebezoek. Hij stelde me dan voor als zijn vriend; relatie. We hadden dat niet afgesproken en hebben daar woorden over gehad. Dit familielid was zijn dochter en ex-vrouw.
Daar [appellant] mij hiervoor niet kon betalen, beloofde hij mij dat ik aan het eind van die drie weken, zijn auto zou krijgen.
(…) De auto die [appellant] mij aanbood was een Alfa Romeo, kleur zwart met het kenteken: [kenteken] .
(…)
Ik zou hen daar in [plaats 1] op de trein naar [plaats 2] zetten. Tevens spraak ik toen met hem af dat dit het einde was van onze drie weken en ik de auto nadat ik hen had afgezet zou behouden.
De avond hiervoor is [appellant] bij mij in de woning geweest en heeft hij mij het complete kentekenbewijs en één voertuigsleutel van de Alfa Romeo overhandigd. Hierbij was [getuige] ook aanwezig. [appellant] wist dus dat nadat ik hem in [plaats 1] zou hebben afgezet, onze relatie zou zijn beëindigd en ik de Alfa Romeo in eigendom had gekregen. Hiervan is niets op papier gezet. Dit betrof een mondelinge overeenkomst. Hiervan is wel genoemde [getuige] getuige.
Nadat [appellant] mij hier thuis de stukken van de auto; kentekenbewijs en één sleutel had overhandigd, ben ik nadien met hem meegereden naar zijn woning en heb die nacht nog bij hem geslapen. (…)
3.4.4.
Op de overgelegde bladzijde, kennelijk afkomstig uit een politieverhoor van [geïntimeerde] naar aanleiding van de aangifte van [appellant] , staat:
Op 28/1/2011 ben ik ook voor werk op bezoek geweest bij [appellant] . [appellant] heeft mij die dag thuis opgehaald. [getuige] was bij mij. [appellant] had mij ongeveer 2 weken geleden beloofd om zijn auto aan mij te geven als dank en betalen voor een aantal dates die ik met [appellant] had. [appellant]
vertelde mij dat hij niet veel geld had en een uitkering en daarom mij de auto schonk.
Ik wilde wel een getuige hiervan en toen [appellant] mij op 28/2/2011 omstreeks 21:15 uur thuis kwam ophalen, is hij even binnen geweest en heeft mij alle kentekenbewijzen en de autosleutel overhandigd van zijn auto. Dit is een zwarte Alfa Romeo, type 147, met een Nederlands kenteken. Ik ken het kenteken niet uit mijn hoofd.
3.4.5.
Ten bewijze van zijn stelling dat hij eigenaar is verwijst [appellant] tenslotte naar pagina 1 van een pleitnota in de zaak van Aegon tegen [appellant] . In deze procedure wordt [appellant] vermeld onder de voorletters [andere volgorde voorletters van appellant] Naar het hof begrijpt gaat het hier om dezelfde persoon. Uit dat gedeelte van die pleitnota blijkt dat [appellant] de auto heeft verzekerd, hetgeen ook niet door [geïntimeerde] is betwist.
3.4.6.
Naar het oordeel van het hof volgt uit een en ander dat toereikend bewezen is dat in de relatie tussen partijen [appellant] voor rechthebbende op de auto (de stelling van [appellant] dat hij eigenaar is wordt door [geïntimeerde] in zijn processtukken niet, althans niet gemotiveerd betwist) moet worden gehouden en dat die auto op enig moment in het feitelijk bezit van [geïntimeerde] is gekomen.
3.4.7.
Met vorenstaande is evenwel nog niet bewezen dat [geïntimeerde] de auto heeft gestolen of heeft verduisterd (welke mogelijkheid bij memorie van grieven ook naar voren wordt gebracht), dat wil zeggen dat hij niet gerechtigd was tot de auto (en dus ook niet om deze te verkopen). De enkele door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat iemand [geïntimeerde] in de auto heeft zien wegrijden rechtvaardigt die conclusie niet. [appellant] zal derhalve nog dienen te bewijzen dat [geïntimeerde] de auto heeft gestolen of verduisterd, dus dat hij deze zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, temeer nu [geïntimeerde] deze kwalificaties betwist en stelt de auto te hebben gekregen als beloning voor tegenprestaties.
[appellant] biedt bewijs aan. Hij zal tot bewijslevering worden toegelaten.
3.5.
De schade
3.5.1.
In
grief 2stelt [appellant] de hoogte van de schade ter discussie. De schade die [appellant] heeft geleden is waarde waarmee zijn vermogen is gedaald. Daarbij dient te worden aangesloten bij de waarde die de auto in het maatschappelijk verkeer had kunnen opbrengen, niet de aanschafwaarde. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] de auto heeft verkocht voor € 4.250,-. [appellant] heeft geen gronden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de waarde van de auto in het handelsverkeer hoger zou zijn, zodat hij ook niet kan worden toegelaten tot bewijslevering dienaangaande. Als [appellant] slaagt in zijn bewijs van de diefstal zal dit bedrag aan schadevergoeding in beginsel kunnen worden toegekend.
3.6.
De
grieven 3 en 4hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven derhalve geen bespreking.
3.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] de auto (Alfa) van [appellant] heeft gestolen, dan wel deze heeft verduisterd;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van
2 februari 2016voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van [appellant] , zijn advocaat en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J.F.M. Pols, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 januari 2016.
griffier rolraadsheer