ECLI:NL:GHSHE:2016:4057

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
200.173.047/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de kinderen van de moeder en de vader. De moeder, hierna aangeduid als appellante, had verzocht om het eenhoofdig gezag over de drie minderjarige kinderen, terwijl de vader, aangeduid als verweerder, het gezamenlijk gezag wenste te handhaven. De Raad voor de Kinderbescherming was betrokken bij de procedure en had in een rapport geadviseerd om het verzoek van de moeder toe te wijzen. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds april 2014 geen communicatie meer heeft plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen, en dat de vader geen enkele invulling geeft aan zijn gezagstaken. Dit gebrek aan communicatie en betrokkenheid heeft geleid tot de conclusie dat de vader niet in staat is om samen met de moeder op verantwoorde wijze beslissingen over de kinderen te nemen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg vernietigd, waarin het verzoek van de moeder om het gezag alleen aan haar toe te kennen was afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan de moeder toe te kennen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 september 2016
Zaaknummer: 200.173.047/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/191470 / FA RK 14-1437
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Dronkers,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 14 januari 2016

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren omtrent de vraag of de belangen van de kinderen het meest zijn gediend met handhaving van het gezamenlijk gezag dan wel met de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de moeder.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad van 21 april 2016;
- het V-formulier van 6 mei 2016 met één bijlage van de advocaat van de moeder;
- de brief van de vader, overgelegd door mr. S.P.J. Oudenhoven, advocaat, bij brief van 20 juni 2016.
6.2.
Het hof acht zich op grond van de thans voorliggende stukken voldoende geïnformeerd om een beslissing te geven.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
7.2.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.3.
Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat zij niet klem of verloren raken tussen de ouders.
7.4.
De raad heeft in zijn rapport van 21 april 2016 op de daarin vermelde gronden geadviseerd, het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de drie minderjarige kinderen van partijen, toe te wijzen.
Het hof constateert dat er al geruime tijd tussen de ouders onderling en tussen de vader en de kinderen geen enkele vorm van communicatie heeft plaatsgevonden en dat de vader en de kinderen elkaar voor het laatst hebben gezien eind april 2014. In eerste aanleg heeft de raad aangegeven dat contactherstel tussen de vader en de kinderen alleen tot stand kan worden gebracht binnen een traject van begeleide omgang. Hieraan heeft de vader echter geweigerd mee te werken, waarna de rechtbank heeft bepaald dat er in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vooralsnog geen contact zal zijn tussen de kinderen en de vader. Tegen deze beslissing heeft de vader niet heeft geappelleerd.
Het hof stelt vast dat het in ieder geval sinds april 2014 feitelijk zo is dat de moeder alleen het gezag uitoefent over de kinderen en de vader geen enkele invulling geeft of wenst te geven aan zijn gezagstaken en dat aldus van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening door partijen geen sprake is. Het hof deelt de opvatting van de raad dat er geen reële verwachting is dat er binnen afzienbare tijd verbetering zal optreden in de communicatie van de ouders, aangezien de vader al geruime tijd geen enkel initiatief heeft genomen om met de moeder in gesprek te gaan. De afgelopen twee jaar is er geen enkele waarneembare verbetering opgetreden inzake de betrokkenheid en aanwezigheid van de vader in het leven van de kinderen. De moeder heeft onbetwist gesteld dat de vader niet bij haar informeert naar de kinderen en dat de vader evenmin, hoewel hij daartoe gerechtigd is, contact zoekt met de school van de kinderen om zich te laten informeren over hun schoolgang.
De vader geeft thans aan, zoals het hof begrijpt uit zijn brief van 20 juni 2016, dat hij de kinderen erg belangrijk vindt en dat hij contact met ze wil hebben. Gelet echter op het verleden, waarin de vader telkens beterschap belooft maar zich niettemin afzijdig houdt, acht het hof die enkele uitlating weinig overtuigend. Bij zijn oordeel betrekt het hof ook de proceshouding van de vader in hoger beroep. De vader heeft van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen geen gebruik gemaakt en is evenmin ter zitting van het hof verschenen om zijn standpunt naar voren te brengen. Daarnaast blijkt uit het raadsrapport dat de vader niet is ingegaan op twee uitnodigingen van de raad om naar kantoor te komen voor de in maart 2016 geplande gesprekken. In een telefoongesprek met de raad heeft de vader te kennen gegeven dat hij zijn andere dochters uit Egypte naar Nederland heeft laten overkomen en dat hij aan hen al zijn tijd besteedt. De vader heeft het hof aldus niet overtuigd dat hij in staat is om de belangen van de kinderen ter harte te nemen en dat hij vanaf nu een betrouwbare ouder voor de kinderen zal zijn.
Het hof is van oordeel dat het langdurig ontbreken van het contact tussen de vader en de kinderen, in combinatie met het feit dat de vader zich blijft distantiëren van de kinderen, maakt dat de vader niet in staat kan worden geacht om samen met de moeder op verantwoorde wijze beslissingen van enig belang over de kinderen te nemen.
7.5.
Verder is uit het raadsrapport gebleken dat de vader pas in januari 2015, nadat hij hierop door de rechter was aangesproken, zijn toestemming heeft gegeven om een paspoort voor de kinderen aan te vragen. Het hof deelt de visie van de raad dat er een reëel risico bestaat dat er in de toekomst vertragingen gaan ontstaan wanneer er keuzes moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld over het vervolgonderwijs van de kinderen. Voor het hof is dan ook voldoende aannemelijk geworden dat een reëel risico bestaat dat de moeder door het gezamenlijk gezag zal worden gehinderd in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen.
7.6.
Op grond van het voorgaande is het hof met de raad van oordeel dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag van partijen in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en het verzoek van de moeder om voortaan alleen met het gezag over de kinderen te worden belast alsnog toewijzen.
Proceskosten
7.7.
De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. De moeder heeft het hof verzocht om de vader te veroordelen in de proceskosten van beide instanties. Gezien de aard van de zaak zal het hof dit verzoek afwijzen en de proceskosten in hoger beroep eveneens compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 april 2015, voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder om te bepalen dat het gezag over de kinderen haar na echtscheiding alleen toekomt, heeft afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
voortaan aan de moeder alleen toekomt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2016.