In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een geschil over de eigendom van een auto tussen een stiefvader en zijn stiefzoon. De zaak is ontstaan na een kort geding dat op 4 november 2015 door de kantonrechter van de rechtbank Limburg is gewezen. De kantonrechter heeft de stiefvader, aangeduid als [appellant], veroordeeld tot afgifte van de auto, een BMW, aan de stiefzoon, aangeduid als [geïntimeerde]. De stiefvader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis ingediend.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de auto inmiddels door de deurwaarder is opgeëist en aan de stiefzoon is teruggegeven, waardoor de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging geen belang meer heeft. Het hof heeft de vordering van de stiefvader afgewezen en de kosten van het incident aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor arrest op 22 maart 2016.
De uitspraak van het hof is gedaan op 9 februari 2016 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer. De rechters hebben in hun beslissing de proceskosten aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, waarbij de verdere beslissing is aangehouden.