ECLI:NL:GHSHE:2016:4062

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
200.184.886/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na afwijzing verzoek vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zijn verzoek om gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft het kind erkend en wenst een grotere rol te spelen in het leven van het kind, dat bij de moeder woont. De moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft in het verleden aangegeven zich bedreigd te voelen door de vader, wat de communicatie tussen hen bemoeilijkt. De vader heeft in hoger beroep verzocht om het gezag over het kind te delen, maar de moeder verzet zich hiertegen. Het hof heeft de zaak op 2 augustus 2016 behandeld en heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, die adviseerde het verzoek van de vader af te wijzen. Het hof overweegt dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over het kind, wat leidt tot de conclusie dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 september 2016
Zaaknummer: 200.184.886/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/284137 / FA RK 14-4484
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Sijnesael,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. I.H.T.J. Anthonise-Gieling.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging:
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 28 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 januari 2016, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van zijn verzoek hem samen met de moeder te belasten met het gezag over de minderjarige [minderjarige] en verzocht hem alsnog met het gezag over de minderjarige [minderjarige] te belasten.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 maart 2016, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Sijnesael;
-de moeder, bijgestaan door mr. Anthonise-Gieling;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 september 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 24 maart 2016;
- de brief van de raad d.d. 5 februari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.
De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit, de vader de Marokkaanse nationaliteit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader om te bepalen dat hij voortaan mede met het gezag zal zijn belast over [minderjarige] afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vader acht het van belang dat hij mede met het gezag over [minderjarige] wordt belast. De vader heeft [minderjarige] erkend en wenst mee te beslissen aangaande belangrijke gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] . Hij wil een grotere rol spelen in het leven van [minderjarige] . Daarbij hoort het kunnen meebeslissen over belangrijke zaken zoals bijvoorbeeld schoolkeuze en medische aangelegenheden. Bij de rechtbank heeft de moeder aangegeven dat zij een nieuwe relatie heeft en dat zij met [minderjarige] naar [plaats] wil verhuizen. Volgens de vader is geen sprake van een bestendige relatie. De vader acht het onwenselijk dat hij hiertegen in het belang van [minderjarige] geen actie zou kunnen ondernemen. Hij acht dergelijk gedrag niet in belang van [minderjarige] die stabiliteit en duidelijkheid nodig heeft. Bovendien heeft de verhuizing invloed op de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . De moeder is niet in staat de belangen van [minderjarige] voorop te stellen en te laten prevaleren boven haar eigen belang. De vader vreest dat bij voortzetting van het eenhoofdig gezag de moeder beslissingen zal nemen die niet in het belang van [minderjarige] zijn.
De vader wordt door de moeder op geen enkele wijze betrokken bij belangrijke zaken aangaande [minderjarige] . De moeder hoeft zich op geen enkele wijze door de vader bedreigd te voelen. De vader heeft haar nooit mishandeld, van een ongelijkwaardige relatie tussen partijen is dan ook geen sprake. De beperking van de moeder kan er niet aan in de weg staan dat de vader mede met het gezag over [minderjarige] wordt belast zodat hij zijn vaderrol ten volle kan vervullen. De moeder wordt door de beslissing van de rechtbank “beloond” voor haar onwil om de vader bij het leven van [minderjarige] te betrekken.
De vader heeft geen inmenging in het dagelijks leven van [minderjarige] , maar wil slechts meebeslissen over belangrijke zaken met betrekking tot [minderjarige] . De vader voelt zich slachtoffer van de onwelwillendheid van de moeder om met hem te communiceren.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder voelt zich bedreigd door de vader. Hij kan stellen dat zij zich niet bedreigd hoeft te voelen, het is een feit dat zij dit wel zo voelt. De moeder is in het verleden wel degelijk bedreigd door de vader en zij heeft daar nog steeds last van. Communicatie tussen partijen is onmogelijk. De moeder gunt [minderjarige] het contact met zijn vader. Dit is goed voor hem. Om die reden was het ook een goede beslissing dat de vader op woensdag een omgangsmoment met [minderjarige] zou hebben waarbij aansluitend de voetbaltraining zou zijn. De vader kon zo betrokken zijn bij een belangrijk en leuk moment voor [minderjarige] . Het omgangsmoment gaat echter vaak niet door, omdat de vader niet kan. De moeder ziet dit als een gegeven dat de vader alleen naar zijn eigen agenda/wensen kijkt en niet in belang van [minderjarige] denkt. Partijen hebben een andere visie op wat belangrijk is voor [minderjarige] . Het is voor partijen onmogelijk hier samen uit te komen. Niet alleen wanneer het gaat om dagelijkse beslissingen, maar zeker niet bij belangrijke levenszaken. De moeder zal en blijft zich bedreigd voelen door de vader. Dit gevoel van bedreiging kwam ook naar voren bij de ontvangst van het beroepschrift. De moeder snapt niet waarom de vader het gezamenlijk gezag wenst en heeft hem wellicht op een onjuiste manier hierover benaderd. De vader stelt dat hij slachtoffer wordt van de situatie. Wederom ziet hij dit in het licht van een strijd tussen partijen en het behalen van een overwinning met [minderjarige] als trofee. De moeder wenst niet op korte termijn naar [plaats] te verhuizen. De omgangsregeling komt hierdoor niet in gevaar.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissing op het verzoek tot wijziging van het gezag over de minderjarige.
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.6.3.
De raad heeft in het rapport van 1 mei 2015 geadviseerd het verzoek van de vader om de ouders te belasten met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] af te wijzen. De raad heeft daartoe overwogen dat de ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren omtrent [minderjarige] , waardoor het niet reëel is om aan te nemen dat zij gezamenlijk belangrijke beslissingen over hem kunnen nemen. Hoewel begeleiding van de ouders in hun onderlinge communicatie wel van belang is voor de omgangsregeling, verwacht de raad niet dat hulpverlening hier op korte termijn een zodanige verbetering in kan brengen dat uitoefening van gezamenlijk gezag mogelijk is. De moeder heeft negatieve ervaringen met de vader, mede door het huiselijk geweld in het verleden, en houdt daardoor contact met hem zoveel mogelijk af.
Hoewel de moeder contact met de vader en [minderjarige] mogelijk maakt, is zij niet in staat gebleken om een andere vorm van contact met de vader te onderhouden, zonder zich bedreigd te voelen. De moeder lijkt angst te hebben voor controleverlies, wanneer zij met de vader in een conflictsituatie terecht komt, en gezien haar beperking is dat ook niet onlogisch of ondenkbaar. Daarbij lijkt de vader ook onvoldoende in staat om de moeder de ruimte te geven, die zij nodig heeft om weer vertrouwen in het overleg met de vader te krijgen. Wanneer er sprake zou zijn van gezamenlijk gezag en de vader inhoudelijke bemoeienis zal willen in de opvoeding en het dagelijks leven van [minderjarige] , is de kans groot dat er conflicten zullen ontstaan met alle mogelijke risico’s op huiselijk geweld van dien. Zeker gezien het feit dat beide ouders verschillende opvattingen hebben over opvoeding. Hierdoor bestaat een reële kans dat [minderjarige] klem of verloren zal raken. De conflicten die hiervan het gevolg kunnen zijn, zullen de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] in negatieve zin beïnvloeden. Dit terwijl een goede omgangsregeling, waarin de ouders de laatste tijd goede stappen hebben gezet, wel zeer in belang van [minderjarige] wordt gezien. Wanneer de vader zou kunnen accepteren dat de moeder de dagelijkse opvoeder is van [minderjarige] , zal dit de communicatie met de moeder en de contactregeling met [minderjarige] ten goede komen.
3.6.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de vader om voortaan mede met het gezag over [minderjarige] te worden belast heeft afgewezen.
3.6.5.
Het hof overweegt voorts dat de ouders nog voordat [minderjarige] werd geboren hun relatie hebben verbroken en derhalve nimmer in gezinsverband met elkaar hebben geleefd. Aldus hebben partijen niet de tijd gehad om samen dingen te doen en samen dingen te (leren) beslissen aangaande [minderjarige] . Het cultuurverschil tussen de ouders is altijd aanwezig geweest. Indien ouders in gezinsverband met elkaar hadden geleefd, hadden zij met deze cultuurverschillen wellicht kunnen leren omgaan. Ook ter zitting in hoger beroep heeft het hof gezien hoe moeizaam de communicatie verloopt en naar het oordeel van het hof zal het niet eenvoudig zijn deze communicatie te verbeteren. In de hiervoor genoemde omstandigheden zal [minderjarige] klem of verloren raken tussen beide ouders indien zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Dat vader [minderjarige] kennis wil laten maken met zijn cultuur en achtergrond is begrijpelijk en wenselijk. Dat hoeft echter niet noodzakelijk via het krijgen van gezamenlijk gezag, maar kan ook (juist) tijdens de omgangsmomenten tussen vader en [minderjarige] gebeuren.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.8.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 oktober 2015 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en A.E. van Solinge en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2016.