ECLI:NL:GHSHE:2016:412

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
200 182 761_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de moeder in hoger beroep inzake gesloten uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder, die niet met het ouderlijk gezag was belast, verzocht om vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2015, waarin een machtiging voor gesloten jeugdhulp was verleend. De moeder wilde geleidelijk de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de minderjarige op zich nemen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 19 januari 2016, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.M.R. Vlaar. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en brieven van de betrokken jeugdzorginstellingen.

Het hof oordeelde dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij op het moment van indiening van het hoger beroep niet met het ouderlijk gezag was belast. Dit betekende dat zij geen recht had om in hoger beroep te komen tegen de beschikking van de rechtbank. De moeder trok haar hoger beroep in, en het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in het verzoek.

Deze uitspraak benadrukt de juridische positie van ouders die niet met het ouderlijk gezag zijn belast en de beperkingen die dit met zich meebrengt in procedures omtrent jeugdzorg en uithuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 februari 2016
Zaaknummer : 200.182.761/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/298525 JE RK 15-1526
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M.R. Vlaar,
tegen
Bureau Jeugdzorg Zuidoost Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [minderjarige] (hierna ook te noemen: [minderjarige] );
- [pleegouder 1] en [pleegouder 2] (hierna te noemen: de pleegouders);
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de GI);
- Stichting William Schrikker Groep (hierna te noemen: de WSG).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 december 2015, heeft de moeder verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de moeder in de gelegenheid wordt gesteld geleidelijk de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [minderjarige] mede op zich te nemen en uiteindelijk - zodra de pleegouders er niet meer in kunnen voorzien - over te nemen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Bij die gelegenheid is de moeder, bijgestaan door mr. Vlaar, gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 september 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 januari 2016;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 11 januari 2016;
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 13 januari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de heer
[de vader] (hierna te noemen: de vader) is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] heeft in de periode van 5 februari 2001 tot 5 februari 2004 en vervolgens met ingang van 6 juli 2007 onder toezicht van de GI gestaan. Hij is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 9 mei 2008 uit huis geplaatst bij zijn opa en oma (mz).
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 juni 2010, welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 7 december 2010, zijn, voor zover thans van belang, de moeder en de vader ontheven van het ouderlijk gezag over [minderjarige] en is de GI tot voogdes over [minderjarige] benoemd.
Bij beschikking van 31 december 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant de GI ontslagen van de voogdij over [minderjarige] en de WSG tot voogdes benoemd.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter betreffende [minderjarige] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 8 oktober 2015 tot en met uiterlijk 1 maart 2016.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
Ter zitting heeft de voorzitter mr. Vlaar voorgehouden dat het op 10 november 2015 bij het hof ingekomen beroepschrift waarbij de moeder heeft verzocht om herstel van het ouderlijk gezag (bij het hof geregistreerd onder nummer 200.180.141/01), er niet aan af doet dat de moeder als (op het moment van indiening van het onderhavige beroepschrift) niet met het ouderlijk gezag beklede ouder niet-ontvankelijk is in het onderhavige verzoek, wat de beslissing van het hof daarop ook moge zijn. Mr. Vlaar heeft daarop het hoger beroep namens de moeder ingetrokken.
3.7.
Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep tegen voormelde beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.J. van Laarhoven en M. Breurs en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2016.